Het nieuwe werk van Gisèle Vienne, L’Étang, dat afgelopen weekend te zien was tijdens het Holland Festival, is keihard en consequent. De leegte van een disfunctioneel gezin wordt bovendien gespiegeld in de leegte van een door coronamaatregelen uitermate slecht gevulde zaal en zet ook na afloop door in het ontbreken van gesprekken aan de bar. In plaats daarvan een koude miezer op die bewuste juni-avond.

Vienne ensceneert steevast vormen van geweld die moeilijk aan de oppervlakte treden. Verwaarlozing, huiselijk geweld en sociale uitsluiting spelen een grote rol, waarbij het onuitsprekelijke van het geweld, het taboe, een door en door fysieke ervaring wordt. Kinderen en adolescenten spelen doorgaans de hoofdrol.

Een groot beeld opent de voorstelling. Poppen zitten en liggen in en rond een bed. Het rommelige tafereel van een puberslaapkamer, bezaaid met rondslingerende kleren, blikjes en zakjes, staat opgesteld in een verder leeg en wit toneel op toneel. Een miniscuul ghettoblastertje produceert een enorme hoeveelheid stampende decibellen, muziek van Stephen O’Malley en François Bonnet.

Wanneer een inspeciënt voorzichtig alle poppen van het toneel heeft gehaald, komen de actrices Adèle Haenel en Ruth Vega Fernandez op in de voor het werk van Vienne zo kenmerkende slowmotion. Hun stemmen zijn zo enorm versterkt dat je ze nauwelijks nog met hun lichamen verbindt. Soms lijkt het alsof de actrices buikspreken. Als je hun monden kunt zien, ontbreekt er nog steeds iets aan de identificatie van de stemmen met de lichamen.

De naar het Frans vertaalde tekst van Robert Walser (oorspronkelijk Der Teich uit 1902, een privé-toneeltekst, geschreven voor zijn zusje) is moeilijk te doorgronden. De gesprekken tussen de kinderen kaatsen op en neer in de abstracte omgeving van de witte doos, terwijl de twee actrices voortdurend van rol wisselen, waardoor verwarring over wie nu met wie in gesprek is, overheerst.

De semi-nonchalante gesprekjes over het gebrek aan liefde en erkenning tussen twee broers, een zusje en een vriend, waarbij ook de ouders worden opgevoerd, worden door het gebrek aan situering naar een soort algemeenheid getild van puberwanhoop, escapisme en wraak. Stoer doen, lachen en schamperend gemeenheden uitwisselen zetten een toon van ‘kan mij het wat schelen’ en ‘niemand die mij iets doet’, iets dat kennelijk al zo’n honderdtwintig jaar meegaat.

Terwijl de scènes qua tekst voortsnellen, lijkt de situatie op het toneel haast bevroren. De enkele gestes, naar elkaar toe of van elkaar vandaan, nemen enorm veel tijd in beslag en lijken nooit aan te komen.

De vele ontkoppelingen, opgeteld bij de geprojecteerde Engelse en Nederlandse vertalingen op de achterwand, en de leegte in de zaal, maken van L’Étang een onaangenaam zwevende, bij momenten hallucinerende ervaring. Vienne dringt haar publiek een bepaalde blikveldvernauwing op.

Het overdonderende geluid en licht, gekoppeld aan de vervreemding van de stemmen en de lichamen in vertraging, en het gebrek aan situering van de scènes, doen ook denken aan de effecten van stevig drank- en drugsgebruik.

Hoewel de teksten vrij precies weergeven wat er in het gezin ontbreekt, weigert de voorstelling, net als het gezin, om daar enig reliëf aan te geven. Alles is in een zweem van demping gehuld. Licht en geluid overspoelen iedere mogelijkheid van een dramatisch moment, een breuk met de sleur van gestapelde machinaties en afweer. Zelfs de gefingeerde zelfmoord brengt niet veel teweeg, bevestigt hooguit nog eens de onmacht van allen.

Dat de moeder dan ook nog een erotische relatie met haar zoon heeft, en de zelfmoordsimulatie onderdeel is van een verboden liefdesspel, dringt tijdens de voorstelling maar half tot mij door. Maar het gedrag van de moeder, die al even wanhopig is als de zoon, is herkenbaar. De manipulaties stapelen zich op en zo ook het geschamper en de vele stemmetjes, die tesamen soms meer weg hebben van een even rake als ontluisterende monoloog interieur.

Het is wreed en consequent, moeilijk navolgbaar en vervreemdend. Licht en geluid pompen gevoel, maar als toeschouwer blijf je buiten, net als de personages zich buiten voelen in het gezin.

Vienne lijkt voor haar enscènering de openingstekst van zoon Fritz letterlijk genomen te hebben: ‘C’est vrai que je suis agressif quand même, mais c’est parce que je suis triste. Si au moins ils savaient comment je suis à l’intérieur. Si ma mère, elle voulait vraiment regarder dans mon coeur, je pense qu’elle serait étonnée, parce qu’elle verrait que malgré tout, j’ai encore de l’amour pour elle.’

Zo onverdragelijk en gesloten als de relaties tussen de kinderen en de ouders zijn, zo word je ook als toeschouwer alleen een indirecte, verholen blik gegund op het innerlijk van de personages. Ze blijven poppen voor elkaar en voor ons, manipuleerbaar en zonder kloppend hart. En ondertussen lonkt het ven in het bos als de plek waar alle wanhoop gestild kan worden. Waar in het spiegelende zwart harten zich weldegelijk openen en moeders er weer zijn voor hun opgroeiende zonen.

Onuitstaanbaar droevig, maar ook complex door het spel met stemmen en stemmetjes, wat moeilijk navolgbaar was, ook voor iemand die redelijk goed Frans verstaat en bereid is vertalingen te lezen. Ik heb het al vaker opgemerkt: de inzet van boven- of tussentitels behoeft een speciale regie.

Foto: Estelle Hanania