Aan het raam in een gebouw aan het Domplein in Utrecht. Links de kerk, rechts de toren. Daartussen de weg, waar tot een zware storm in 1674 het middenschip was. Je ziet aan de huidige betegeling van de straat nog waar de pilaren stonden, vertelt een stem over de koptelefoon. Lest we see where we are gaat over de geschiedenis van het Domplein, en neemt je vanuit daar mee de toekomst in. Een beeldende vertelling die je na afloop anders naar de stad doet kijken. 

Een stad vertelt het verleden. Dat lijkt de premisse van deze voorstelling. Terwijl je met een fotoalbum aan het raam zit, trekt de geschiedenis van de stad aan de hand van oude schilderijen en foto´s van het Domplein aan je voorbij. Het bouwen van de massieve kathedraal, de verwoesting ervan, de tramrails die dwars door wat vroeger nog kerk was is aangelegd, kinderen die tijdens de Tweede Wereldoorlog de Hitlergroet oefenen.

En dan wordt die premisse genuanceerd. Aan de ene kant vertelt een stad het verleden, aan de andere kant verbergt ze het. Een naoorlogse foto van een bunker uit de oorlog waar een vrolijk, felgekleurd stadsgezicht overheen is geschilderd, illustreert dat treffend. Deze bunker stond ongeveer op de plek waar je nu zit, doet de stem door de koptelefoon er een schepje bovenop.

Dan is het tijd om zelf het kader van de foto´s in te stappen. De stem vertelt je op te staan, naar buiten te lopen, de weg over te steken en tegen de Domkerk aan te leunen. Als je opstaat zie je de volgende bezoeker plaatsnemen waar jij net zat, aan het raam. Als je buiten tegen de kerk staat en verderop het raam ziet van waaruit je zojuist zelf naar buiten hebt gekeken, is er het besef dat je niet alleen toeschouwer (luisteraar) van je eigen voorstelling bent, je bent tegelijkertijd onderdeel van iemand anders’ performance. Dat de makers zich daar terdege van bewust zijn, blijkt uit het feit dat de stem die je hoort niet meer in de tweede persoon tot je spreekt, maar in de eerste persoon. Alsof hij wil benadrukken: die geschiedenis, daar ben ook jij onderdeel van.

Eenmaal buiten gaat het over de toekomst. ‘Ik sluit mijn ogen. Wat zie ik als ik in 2044 mijn ogen open?’ Via inventieve audiotechniek lijkt het alsof de stem die je hoort niet meer over de koptelefoon komt, maar dat iedereen op straat haar kan horen. Alsof je nu niet alleen toeschouwer en onderdeel van een performance bent, maar ook de performer zelf. Des te meer vervreemdend is het dat de voorbijgangers nauwelijks reageren. Zegt dat iets over de tijd waarin we leven?

Veel tijd om daarover na te denken is er niet. De stem praat verder. Ook buiten word je meegenomen in een prettige afwisseling van algemene overpeinzingen en rake observaties. Met een zelfde combinatie van voorliefde en bezorgdheid die uit het verleden sprak, wordt nu  over de toekomst gefilosofeerd. Maar dat is niet eenvoudig. ‘Ik kan vooruitdenken zoals bij schaken: niet meer dan een paar zetten.’

Op één van de zwart-witfoto’s in het album stond een man in een daklozenopvang. Hij kijkt in de camera. Waarom staat die man daar? Nu we buiten op het plein staan stelt de stem die je hoort voor dat er nu een camera op jou gericht staat en een foto maakt. Wat zouden mensen in 2044 van deze foto denken? Of in 2094? Ze zouden veel weten wat we nu nog niet weten, zoals ook wij nu veel weten wat de man op die zwart-witfoto niet wist. Maar ze zullen zich, net als wij, altijd afvragen waarom we daar staan, tegen een kerk aan geleund, met een koptelefoon op, recht in de camera kijkend, gevangen in dit moment.

Foto: Anna van Kooij