He did it again. Deze keer met de acteurs van de Comédie-Française. Een instituut met een geschiedenis van zo’n 340 jaar, waar pensionnaire, sociétaire en sociétaire honoraire posities zijn die een acteur binnen het gezelschap kan verwerven. Met het motto simul et singulis (être ensemble et être soi-même) is het een collectief avant la lettre. Iedere Franse toeschouwer kent en spreekt met respect over die historie.

Maar zo’n geschiedenis kan zwaar voelen. Het imago van de Troupe, zoals hij in de volksmond heet, is in de loop van de tijd verworden tot: gedegen maar weinig vernieuwend klassiek repertoiregezelschap. Die beeldvorming strookt niet met zijn geschiedenis. En slechts deels met de huidige realiteit, zoals Van Hove nu ook aantoont.

Algemeen directeur Eric Ruf (de 498e sociétaire, voortkomend uit eigen geledingen) en alle acteurs tonen met Les Damnés de behoefte een statement te maken. Van een finale dronkemansdans op sokken door Denis Podalydès in zijn prachtige rol van zoon Konstantin von Essenbeck, die het moet afleggen tegen de SS-majoor Wolf von Aschenbach en zijn compaan Friedrich Bruckmann, tot de weergaloos spelende jonge Christophe Montenez als Martin, getroubleerd en dreigend: allen lijken zich met hartstocht te laten uitdagen tot spel dat niet tot hun dagelijkse stijl behoort.

Dat op de site van de Comédie een waarschuwing staat dat enkele scènes ‘sont susceptibles de heurter la sensibilité des plus jeunes’ refereert niet zozeer aan de expliciete naaktheid, maar aan de dreiging die van het spel van deze Montenez uitgaat. Kijkt hij in de camera, dan kijk je in peilloze diepten van onzekerheid, verlangen, frustratie. Zet er kinderen naast, en de suggestie doet de rest.

Het scenario is schrijnend. Maar de enscenering legt daar een laag op. Het beneemt je met regelmaat de adem. Onder toenemend tromgeroffel komen ze van links en rechts op, de meer dan dertig acteurs, filmers en musici. Zij gaan ons het verhaal tonen van die familie Von Essenbeck, staalmagnaten, tegen de achtergrond van het opkomend nationaal socialisme in Duitsland van de jaren dertig. Ze nemen verspreid plaats over de breedte van een oranje vloer, staan stil en kijken ons dringend aan. Een tenorsax speelt Eric Sleichims somber lange tonen.

Dan gaat het licht uit. Een oorverdovend snerpend geluid van een stoomfluit galmt door het Cour d’honneur. Het snijdt door oren en ziel. Tegelijk verschijnen er beelden van een brandende Reichstag op led-scherm. 27 feburari 1933. Het wordt de aanleiding voor een opstartende oorlogseconomie, precies zoals de fascisten wilden.

De acteurs verspreiden zich. Links de familie, met voor elke tak een spiegel en canapé; rechts de musici en bedienden, waarnaast op een verhoging een rij open doodskisten. Allen kleden zich om, treffen voorbereidingen voor een verjaardagsdiner van de pater familias, Joachiem von Essenbeck (Didier Sandre). Zoon Konstantin, schoondochter Sophie (Els Lepoivre), weduwe van de eerste zoon met haar zoon Martin, kinderen, kleinkinderen, onderdirecteur Herbert Thallman (Loïc Corbery) en zijn gezin: tout le monde est là. Er zijn muziek en kindergedichtjes voor grootvader, onschuld en plezier. Maar de rondlopende camera’s verraden meer.

De acteurs schakelen allen zonder uitzondering met het grootste gemak van de buhne, naar de camera en naar het publiek. We zien onderlinge discussie en verdeeldheid. Hoe ver moet een bedrijf gaan in de politieke arena en welke concessies aan een opkomende politieke ideologie zijn nog moreel te verantwoorden? En eveneens: de camera’s registreren ook ons. Alsof Van Hove wil zeggen: en u, wat zou u doen?

Alle posities worden binnen de familie vertegenwoordigd, van actieve samenwerking tot openlijk protest tegen die stroming. De vertegenwoordiger van dat protest wordt het eerst geslachtofferd: Herbert wordt ontheven van zijn onderdirecteurschap als gevolg van zijn expliciete weerstand tegen het nationaal socialisme. Vervolgens wordt de pragmatisch gematigde Joachiem vermoord en krijgt Herbert de schuld. Daarna ontspint zich een aaneenschakeling van gebeurtenissen die voortkomen uit ambitie, frustratie, manipulatie en machtswellust. De familie, op een na, zal ten onder gaan.

Het snerpend fluiten keert dan ook terug, steeds weer als er zich een nieuwe verschrikking heeft voorgedaan en het verval groter wordt. Visueel komen Van Hove en vormgever Jan Versweyveld tot een prachtige ritueel dat cadans brengt in de voorstelling. Licht gaat op, acteurs en musici komen op, gaan staan, en langszaam verlaat de gevallene geëscorteerd door enkele bruinhemden de groep om in de klaarstaande doodskist te stappen. De camera’s volgen, maar kijken ook weer naar ons. En u, wat doet u? Met het sluiten zien we via camera’s in de kist de doodsangsten van de gevallene op het scherm. Tegelijk giet een bediende het as in een grote koperen schaal.

Van Hoves kracht zit in vele aspecten van de voorstelling. Het werken met gekende partners zoals Versweyveld, An D’Huys (esthetisch totaal van kostuums), Tal Yarden (fenomenaal spel met filmische middelen) en Eric Sleichim (indringende uitgevoerde muziek die nergens mooier kan klinken dan in het Cour) voelt voor een Nederlandse toeschouwer vertrouwd. Het is een ingespeeld team.

Ook de keuze voor Luchino Visconti past in die lijn. Van Hove bouwt gestaag voort aan een oeuvre van bewerkingen van filmscenario’s. En dan niet de film van regisseur Visconti uit 1969, maar het script van de scenarioschrijvers Visconti, Nicola Badalucco en Enrico Medioli. Maar deze keer overtreft hij zich. Explicieter dan anders raakt hij met deze vorm voor deze inhoud een zenuw; het optimisme is weg. Onze menselijke zwakheden leiden tot politiek onomkeerbare gruwelijkheden, en we doen er allemaal aan mee.

Als Martin als enige overblijft na deze aaneenschakelijk van dood en verderf, en hij de ultieme stap naar de Gestapo maakt, toont hij nog een keer zijn amoraliteit. In uniform brengt hij tot slot zijn moeder Sophie en haar minnaar Friedrich ten val. Dan ontdoet hij zich van zijn ballast, staat een moment naakt voor ons, pakt de bokaal en overgiet zich met het as van zijn hele familie dat wegwaait met de Mistral, pakt het geweer en schiet. Naar ons, naar de wereld.

Foto: Christophe Raynaud de Lage / Festival d’Avignon