In zijn enscenering van de bejubelde, maar ook sterk bekritiseerde West End- en Broadwayhit The Lehman Trilogy weet Guy Cassiers de interne tegenstrijdigheden van het stuk niet op te lossen.

Het moderne toneelrepertoire kent weinig stukken die zo wonderlijk zijn als The Lehman Trilogy van de Italiaanse auteur Stefano Massini. In het stuk, dat eerst in een Franse vertaling in première ging en daarna in de oorspronkelijke taal in Milaan werd geënsceneerd, vertelt Massini het verhaal van de Duits-Joodse familie Lehman, die als immigranten in 1844 in New York aankomen, en uiteindelijk een gigantisch fortuin verdienden in het bankwezen.

En je kan ‘vertellen’ letterlijk nemen: het oorspronkelijke script leest als een opsomming van historische feiten die rechtstreeks aan het publiek worden verteld, zonder dat wordt aangegeven wie er spreekt (ook als er af en toe wel degelijk van dialoog tussen twee personages sprake is). Door de vertelvorm heeft het stuk de afstandelijkheid van een geschiedenisles, wat een grote uitdaging oplevert voor een regisseur: hoe houd je het materiaal dramatisch interessant?

Guy Cassiers is er in zijn enscenering niet helemaal uitgekomen. Vertaler Els van der Pluijm bewerkte de tekst tot een sterk ingekorte versie (het origineel duurt vijf uur, deze versie iets meer dan drie, net als de Engelstalige versie), en het is dus lastig te zeggen welke zwaktes bij Massini vandaan komen en welke het gevolg zijn van de bewerking, maar vanwege de enorme ambitie om zowel de moderne geschiedenis van het Amerikaanse kapitalisme te vertellen als het verhaal van een individuele familie, schiet Lehman Trilogy op beide vlakken tekort.

Op het historische vlak vertelt het stuk een troebel verhaal over de ontwikkeling van het kapitalisme binnen de Amerikaanse samenleving – en daarmee in de hele wereld. De voorstelling beslaat een periode van meer dan 160 jaar: van de aankomst van Hayum Lehmann, die zich al snel Henry laat noemen, in 1844 in de VS, en de manier waarop hij en zijn broers Emanuel en Mayer een detailhandel uitbouwen tot een van de belangrijkste banken van het land, tot de hypotheekcrisis in 2008 die het bedrijf uiteindelijk de das omdeed.

Nauwgezet volgt het stuk de ontwikkeling van directe verkoop naar doorverkoop van katoen en andere grondstoffen, tot het opzetten van een investeringsbank en het pionieren op de aandelenmarkt. Overtuigend schetst Massini het proces van hoe geld en waarde steeds fictievere concepten werden, en hoe hebzucht van de ene op de andere generatie werd overgedragen.

Tegelijkertijd lijken er twee tegenstrijdige ideeën in het stuk te spelen: aan de ene kant het idee dat het kapitalisme pas door de jaren heen gecorrumpeerd is, en aan de andere kant het idee dat kapitalisme altijd al gebaseerd is geweest op exploitatie. Massini gebruikt in het stuk verwijzingen naar de Joodse identiteit van de broers om een lijn van morele teloorgang te suggereren: naarmate de generaties elkaar opvolgen besteden ze minder tijd aan religieuze gebruiken en verwijzingen. Het is echter moeilijk om de oorspronkelijke broers als een haar beter dan hun nazaten te zien: hun hele katoenfortuin is immers op slavenarbeid gebouwd, en in de Amerikaanse Burgeroorlog financierden ze beide kanten. (Bovendien waren ze zelf slaveneigenaren, een feit dat het stuk lafhartig onvermeld laat).

Sowieso komt de Joodse cultuur er in het stuk bekaaid af. De oppervlakkige verwijzingen naar rites en gebruiken voelen meer als een checklist voor een gevoel van authenticiteit dan als een coherente blik op een specifieke gemeenschap (dat gevoel wordt na de voorstelling nog eens door ITA bevestigd, als blijkt dat ze Jiddische live muziek laten spelen in de foyer, een perfect voorbeeld van holle symboliek). Over het sociale leven in de Joods-Amerikaanse kringen waarin de Lehmans zich hebben bewogen komen we niets te weten, en evenmin over het antisemitisme waarmee ze ongetwijfeld te maken hebben gekregen. Zelfs in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog, toen het fascisme in de VS toch ook niet van de lucht was, speelt dit in de familiegeschiedenis geen enkele rol.

Dat hangt samen met het feit dat de personages überhaupt niet uit de verf komen, omdat het familiedrama door de focus op geschiedschrijving totaal inert blijft. Verder dan archetypes komt Massini niet – dat geeft hij zelfs impliciet in zijn tekst toe, door de oorspronkelijke drie broers de bijnamen Het Hoofd, De Hand en De Aardappel te geven, en die benamingen zelfs generaties later nog terug te laten komen. Het ergste treft dat, zoals zo vaak, het handjevol vrouwelijke personages, die slechts als gedweeë echtgenotes of egocentrische jetsetters worden neergezet. Maar ook de mannen blijven eendimensionaal: zelfs als ze in ideologische discussies verzeild raken hoor je alleen maar standpunten, en niet de twijfel of de kwetsbaarheid van de mens eronder.

Dat valt inhoudelijk te verklaren: Cassiers en Massini vertellen een systemisch verhaal, waarin mensen slechts radertjes zijn in een systeem dat op hebzucht is gebaseerd. Het stuk blijft echter op twee gedachten hinken: bij het overlijden van de broers maakt Cassiers er toch iets tragisch van, en de portrettering van de disfunctionele relatie tussen Philip Lehman en zijn zoon Bobby leunt ook op empathie van het publiek.

Naarmate de voorstelling vordert ontstaat er steeds meer dissonantie tussen de theatrale codes die worden ingezet en het gebrek aan dramatische opbouw: vanwege de misdadige inhaligheid van iedereen in het bedrijf Lehman kan het einde niet snel genoeg komen, maar je krijgt toch steeds het idee dat de makers de hoofdpersonages óók tragische figuren vinden.

De artistiek-inhoudelijke onmacht komt tot een dieptepunt in het derde deel, dat de periode tussen de beurskrach van 1929 en die van 2008 beslaat. Het is een veel te lange periode om in een uur te kunnen behandelen, en het resulterende gebrek aan diepgang leidt tot een volstrekt incoherente analyse van de opkomst en ondergang van hele financiële markten. Omdat de specificiteit van de hypotheekcrisis onderbelicht blijft voelt het als een herhaling van zetten ten opzichte van de aanloop naar 1929, iets dat Cassiers probeert op te vangen met veel audio-visueel bombast en steeds karikaturalere portretteringen van de verschillende day traders en bankiers die elkaar opvolgen.

In de scenografie (van zijn eigen hand, in samenwerking met video-ontwerper Bram Delafonteyne) komt Cassiers niet verder dan platte illustratie. Het ontwerp bestaat uit een nauwelijks geabstraheerde versie van de Twin Towers van het World Trade Center en in het derde deel speelt hij eindeloze beurscijfers in het decor af, afgewisseld met nieuwsmontages om de roerige tijden weer te geven. Het simplisme is ontstellend, zeker voor een maker die toch bekend staat om zijn innovatieve videogebruik.

De spektakelzucht van het einde illustreert de doodlopende steeg waarin Cassiers zich heeft gemanoeuvreerd: een voorstelling die fataal verdwaald lijkt tussen geschiedenisles en familiekroniek, en op geen van beide fronten echt weet te overtuigen.

Foto: Fabian Calis