In een exuberante, spectaculaire en overweldigende voorstelling tovert Julien Gosselin met film, muziek, maskers, licht en geweldige acteurs een bizarre wereld tevoorschijn. Een showcase van alle mogelijke theaterstijlen uit heden en verleden in splitscreen; een staalkaart van vertelkunst.

De Franse regisseur Julien Gosselin (1987) heeft naam gemaakt met voorstellingen gebaseerd op werk van hedendaagse auteurs: Elementaire deeltjes van Michel Houellebecq; 2666, een tien uur durende voorstelling, gebaseerd op een roman van Roberto Bolaño en Vallende man, gemaakt met de acteurs van Internationaal Theater Amsterdam, naar het gelijknamige boek van Don DeLillo. Allemaal complexe postmoderne romans, verteld in (marathon-)voorstellingen in overrompelend theatrale beelden, vaak met filmische middelen en een stampende soundtrack.

In Le passé heeft hij voor het eerst gekozen voor historische personages uit een aantal teksten van de Russische schrijver Leonid Andreyev (1871-1919), een tijdgenoot van Tsjechov en Gorki, in die tijd even populair, maar inmiddels vrijwel vergeten.

Het leven is even beangstigend als onbegrijpelijk. En een zinloze exercitie. Dat is in wezen de onderliggende gevoelswereld van Andrejev en die van de tragische heldin van zijn verhaal, Ekaterina Ivanovna. Haar ondergang vormt de rode draad in de voorstelling. Als zij ten onrechte door haar man wordt beschuldigd van ontrouw, vlucht zij weg naar haar zuster Lisa op het platteland, waar ze langzaam maar zeker verstrikt raakt in een soort self-fulfilling prophecy; ze gaat ten onder aan losbandigheid en waanzin in een maatschappij die vrouwen verdoemt tot nietsdoen en mooi zijn.

Gosselin zet heftig in met personages die geen van allen raad weten met hun leven, constant worden gekweld door tegenstrijdige emoties die permanent worden geventileerd in een niet aflatend spleen: hier wordt heftig geleden aan de werkelijkheid. Vooral seksualiteit en liefde leiden (lijden is hier ook met een lange ij van toepassing) tot kwellende gevoelens van schuld en onvermogen.

De voorstelling begint met een aarzelende man die binnenkomt in zijn huis, opgejaagd, kennelijk op zoek naar sporen. Hij treft zijn vrouw slapend aan en probeert haar op de vlucht neer te schieten. We zien een bourgeois huiskamer: knisperend haardvuur, behaaglijke leunstoelen, donker behang, schilderijen aan de muur, kaarslicht. We zien de man binnenkomen, gevolgd door een cameraman. Tegelijkertijd zie je erboven, in een horizontaal splitscreen, live filmbeelden van wat er zich beneden op toneel afspeelt. Dat werkt heel sterk: tegelijkertijd word je op afstand gehouden én van heel nabij het verhaal in geslingerd. In de meeste scènes worden de acteurs gevolgd door twee cameramannen die zich soms in de meest onmogelijke bochten moeten wringen om hun personages te blijven volgen.

Een broer en een vriend proberen hem tevergeefs tot bedaren te brengen. In een lang shot zien we intussen Ekaterina frontaal de camera in kijken, een baby onder de arm, vastbesloten te vluchten. Een geestige noot te midden van alle exuberante emoties vormt de rol van het stokoude (groot)moedertje, geheel in uitbundige roze kant gehuld, een soort wandelende schuimtaart. De zoon, inmiddels geheel naakt, belandt bij haar op schoot, zich vastklemmend aan haar troostende armen. ‘Spleen staat de toekomst in de weg’, zegt een van de mannen.

Naast de hoofdlijn, de ondergang van Ekaterina Ivanovna, plaatst Gosselin vier andere teksten die als intermezzi worden gebracht, telkens in een totaal andere theaterstijl. Het lijkt wel een – meer dan geslaagde – oefening in stilistische hoogstandjes af en toe. Het is zowel geestig als aangrijpend, zowel een parodie op het naturalistische toneelspel van de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw als een ode eraan. Gosselin laat ons voortdurend de kunstmatigheid van het theater ervaren maar sleurt ons ook onbarmhartig mee het verhaal in, met alle toegestane middelen.

In Requiem, een van de intermezzi, zien we in geprojecteerde tekstbalken in het pikkedonker een dialoog tussen De schrijver en De directeur. De theaterdirecteur ziet in het publiek alleen nog houten poppen en als ten slotte felle lampen de zaal in schijnen, is het niet moeilijk om te bedenken dat wij, de toeschouwers, die dode poppen zijn.

Een briljant intermezzo is dat van een puberjongen die ernstig gebukt gaat onder zijn seksualiteit. Letterlijk, want zijn erectie is ongeveer zo groot als zijn bovenarm en met geen mogelijkheid weg te werken. Het leidt tot hilarische scènes als zijn strenge vader, met Stalinsnor, hem in zijn slaapkamertje komt opzoeken. Hij is, net als de rest van het gezin gemaskerd, de stemmen zijn vervormd. Alles is in zwartwit gefilmd, als in een expressionistische film uit de jaren dertig, tegen de achtergrond van het inmiddels leeggeruimde, imposante toneel waar wat kartonnen hutjes en rekwisieten een pittoreske achtergrond vormen. Grand guignol meets Ingmar Bergman.

Niet alleen de vrouwen zijn hysterisch, permanent heen en weer schietend tussen hun behoefte om te behagen, de angst om niet te worden bemind, de weerzin tegen de opdringerige mannen, hun eigen onderdrukte lustgevoelens en de eeuwig aanwezige schuld, ook de mannen kunnen er wat van. Wispelturig, constant ten prooi aan hun tegenstrijdige wensen en verlangens, vechtend tegen het grote niets en verlangend naar radicale antwoorden, worden ze opgevoerd vol pathos en mannelijke driften. Rust en vrede zijn ver te zoeken. In de adembenemende slotscène wordt Ekaterina tot het uiterste gedreven.

Het is een overrompelende toneelavond. De acteurs van zijn vaste gezelschap Si vous pouviez lécher mon coeur (‘Als je aan mijn hart kon likken’) zijn fenomenaal, de vrouwenrollen, Victoria Quesnel als Ekaterina en Carine Goron als Lisa, voorop. Al verwijst Gosselin met de titel Le passé naar theatervormen uit het verleden, het is een verbluffende theaterervaring, groots en meeslepend.

Foto: Simon Gosselin