‘Eerst een dochter, dan een zoon: dit is perfect. Nu nog een eigen huisje. Een boompje en een beestje.’ Zo onschuldig klinkt het verlangen van Laura H., de jonge vrouw die vrijwillig meeging met haar Palestijnse echtgenoot Ibrahim naar het kalifaat in Syrië. Daar heerste de terreurorganisatie Islamitische Staat, die in de tijd dat zij daar verbleef (2015-2016) verantwoordelijk was voor wereldwijde gruwelijke aanslagen. Wist Laura H. dat, voordat ze vertrok? Een vraag die feitelijk nog openstaat.

De toneelvoorstelling Laura H. die Toneelgroep Oostpool maakt, gebaseerd op het gelijknamige non-fictieboek van NRC-journalist Thomas Rueb, opent met een disclaimer. Dat is tactisch, ook een beetje verdacht. Acteur Tim Olivier Somer, die de rol van Thomas vertolkt, laat weten dat romanschrijver Abdelkader Benali op Facebook een toneelversie scherp hekelt, temeer omdat de nogal ronkende publicitaire aankondiging door het gezelschap niets dan een ‘narcistische woordenpot’ is: ‘Nergens wordt vermeld dat ze lid was van een terreurorganisatie. (…) Voor alle duidelijkheid: Laura H. was betrokken bij de terroristische organisatie IS met als enige doel: vernietiging.’

Dat is waar. Maar de keerzijde – al is die gruwelijk – is ook waar: feitelijk is onze kennis van het Midden-Oosten gering, zoals Rueb betoogt. In de toneelbewerking, geregisseerd door Nina Spijkers, wordt telkens hardop de vraag gesteld: ‘Wie was Laura H.?’ Een echt antwoord krijgen we niet.

Actrice Jade Olieberg vertolkt Laura’s rol, Somer speelt behalve Thomas Rueb ook Laura’s gewelddadige echtgenoot Ibrahim en haar vader, Eugene. Op het verder lege toneel staan een camera en reusachtige schermen opgesteld, waarop live telkens andere Laura’s worden geprojecteerd. Dat is een perfect idee van ontwerper Studio Dennis Vanderbroeck: Laura is daardoor dichtbij, alsof ze op televisie verschijnt, en tegelijk ongrijpbaar. Ze heeft vele gezichten. Dat geeft aan de voorstelling een grote dynamiek. Dat geldt ook voor de snelle afwisseling, net zoals in het boek, van journalistieke reflectie en handeling. Voor de goede orde: Olieberg en Somer zijn cast 1; Charlie Chan Dagelet en Kevin Schoonderbeek zijn cast 2. Op die manier kan het gezelschap snel schakelen mocht er onverhoopt iets corona-gerelateerds gebeuren.

Maar geleidelijk drijven in de bewerking van Anoek Nuyens kritische reflectie en handeling uiteen. Voordat het verhaal van Laura H. als Syriëganger of ook het ‘kalifaatmeisje’ werkelijk aan de orde komt, toont de voorstelling vooral haar onstuimige jeugdjaren in Zoetermeer: haar zieke broertje, de moeizame omgang met haar moeder, haar overspannen seksuele begeerte, waardoor ze de bijnaam kreeg ‘Laura de slet’, het sluimerende ongeluksgevoel dat ze niet degene is die ze wil zijn en niet woont waar ze wil wonen. Dat ze je buurmeisje kan zijn, op zoek naar ‘zingeving’. Het is nogal vaag, allemaal. Uiteindelijk vindt ze een nieuwe identiteit als moslima en het geluk bij Ibrahim, ondanks dat hij haar slaat. Als hij voorstelt zich te vestigen in het kalifaat in Syrië stemt ze daarmee gretig in. Ze is dus niet ‘ontvoerd’, zoals ze later in de media liet weten.

Er zitten ijzersterke en beeldende scènes in de voorstelling, zoals die waarin Ibrahim haar, nadat ze met de twee kinderen eenmaal zijn gearriveerd in het kalifaat, steeds meer zwarte kleren en sluiers geeft. Dat is al een voorbode voor haar latere vlucht: ze vindt het kalifaat de hel en wil terug naar Nederland. Weer is Laura H. ongelukkig, ondanks haar zoektocht naar liefde en aandacht. De scène waarin Olieberg de vlucht beschrijft naar het vrije Koerdische gebied, met haar twee kinderen dwars door kogelregens, is door Rueb fenomenaal beschreven en door Olieberg fenomenaal geacteerd. De toeschouwer kan niet anders dan meegaan en meevoelen met haar lot.

Maar dan gaat het wringen: in het theater is een dramatische heldin aan het woord die alle gevaren trotseert en uiteindelijk verlossing vindt. Wat in zowel de regie als in de bewerking ontbreekt, is de cruciale vraag die Benali al stelde: we vergeten dat ze zich vrijwillig vestigde in het kalifaat, en daarmee de terroristische doeleinden en de IS-genocide onderschrijft. Ze noemt Syrië zelfs ‘het beloofde land’.

Benali staat niet alleen. In een ingezonden brief in NRC (Het allerbelangrijkste perspectief ontbreekt) naar aanleiding van een interview met regisseur Nina Spijkers in dezelfde krant, schrijft de Amsterdamse strafrechtadvocaat Jillis Roelse terecht: ‘Hoe kun je een toneelvoorstelling maken over de daders van deze misdrijven, als je niet de moeite neemt om überhaupt in gesprek te gaan met hun slachtoffers? Uit onderzoek van de VN, maar ook van Nobelprijswinnares Nadia Murad en onderzoeksjournaliste Brenda Stoter Boscolo, blijkt dat juist Europese IS-vrouwen in het kalifaat een gruwelijke sleutelrol hebben gespeeld. Wat Europese en ook Nederlandse IS-mannen en vrouwen hebben aangericht in Syrië en Irak, behoort tot de meest ernstige categorie van misdrijven tegen de menselijkheid sinds de Tweede Wereldoorlog.’

Die cruciale vraag ontwijken de makers, zowel in interviews, in de voorstelling als in het publicitaire materiaal. Het is een vraag die gesteld móet worden. Zo niet, dan is dat een omissie. Van de echt bestaande Laura H. is nu een fictieve, tragische heldin gemaakt met wie de theaterbezoeker compassie krijgt, zoals in de klassieke catharsis, maar dat doet de complexe historische en juridische werkelijkheid tekort. Laura’s verlangen naar ‘huisje, boompje, beestje’ klinkt wellicht naïef en ontroerend, maar er ontvouwt zich een brede en gewelddadige context van oorlogsmisdrijven om haar heen. Als je daaraan voorbijgaat, dan ga je voorbij aan de intentie van Ruebs onderzoekjournalistiek, namelijk dat we meer zouden moeten weten over het Midden-Oosten.

Het lijkt nu alsof er, in psychologisch verankerd toneelspel, een verontschuldiging geboden wordt voor Laura’s gedrag door haar moeilijke jeugd zo centraal te plaatsen. Ze is geen heldin without a cause, integendeel. Ze zegt ondanks alles van Ibrahim te houden, maar als hij zwaar gewond achterblijft, getroffen door Koerdisch mortiervuur, zegt ze: ‘Leave him. Laat hem daar maar liggen.’ Dat is zo’n theatermoment dat een sleutelrol zou vervullen op de vraag ‘Wie is Laura H.?’, maar de makers laten het links liggen, zoals ze aldoor het ‘allerbelangrijkste perspectief’ ontduiken.

Het slot biedt een happy end: Thomas en Laura leveren in mimespel het fysieke gevecht in een soort flashback. Zij springt tegen hem op, laat zich vallen, hij omarmt haar als een reddende engel, en nog eens en nog eens. Ondertussen klinkt op de geluidsband de kakofonie der media die over Laura H. bericht hebben, dat er ‘puzzelstukjes’ ontbreken, dat ze ‘onbetrouwbaar’ is, enzovoort. Maar Thomas weerlegt dat: ‘Ik heb 150 uur met Laura gepraat. (…) Ik heb alles wat mogelijk was gecheckt. En ik heb Laura nooit op één enkele leugen kunnen betrappen.’ Laura’s laatste woorden tegen Thomas zijn: ‘Je hebt me opgevangen.’ Dit al te zoetig einde laat alle morele vragen open, en dat is niet goed.

Foto: Sanne Peper