Het was de Franse schrijver Georges Feydeau die in de late negentiende eeuw en vroeg twintigste het patent had op lijken in klerenkasten, en meer van die theatrale verrukkelijkheden. In Laten we eerlijk zijn, een ‘comedy over relatiestress en goede buren’ door HartZaken, dient zich ook opeens een lijk aan. Meer verraad ik niet over wie en hoe en waarom, maar het is verrassend. In deze enerverende relatiekomedie vol rake schetsen, gekke invallen, krankzinnige typeringen en meer verwikkelingen à la Feydeau berust alles op onverwachte wendingen en absurde toevalstreffers.

Het script is geschreven door Roos Schlikker, Erris van Ginkel (met tekstbijdragen van Richard Kemper), die eerder het hartverwarmende Hart tegen Hart schreven. De regie is van Bruun Kuijt. Het decor stelt een eens riant huis in een dorp voor dat door binnenhuisarchitecte Anna grondig is verbouwd.

Nu bestaat het huis uit niets anders dan een schets: traptreden, zwarte plateaus als overloop, witte lijnen over de vloer die de muren suggereren. In de ruimte boven de speelvloer hangen witgeverfde objecten: stoel, vleugelpiano, schemerlamp.

Het stel Otto en Anna is gescheiden; hij woont beneden, zij boven. Wegens geldproblemen kan een van hen zich geen nieuw huis veroorloven, dus zijn ze gedoemd tot elkaar. De zolderruimte is vrij en dat biedt enkele nieuwkomers, onder wie Coen en Pitt, de gelegenheid daar in te trekken.

De voorstelling is een feest voor drie spelers. Owen Schumacher is onweerstaanbaar grappig als de beetje ranzige ex-bankemployee Otto. Hij is geweldig in het neerzetten van dit type. Zijn neurotische trekken zijn weergaloos en met een enkel gebaar weet hij perfect de situatie weer te geven. Het geplakte haar op zijn hoofd is als een statement voor zijn karakter.

Beau Schneider geeft geloofwaardig gestalte aan enkele dubbelrollen: de stuurse Coen, de artistieke Pitt en een vrolijke klusser. Hanneke Drenth weet al even goed de comedytoon te treffen in de rol van Anna en de Oekraïense Masja.

Dit drietal laat zich meeslepen, net als de toeschouwer, door de absurde verwikkelingen, soms zijn ze te idioot voor woorden of te vergezocht, maar aan het slot komt het allemaal samen. Een sleutelsituatie is weggelegd voor het instuderen van The Passion door Pitt en Anna. Volgens Otto is het slechts een dorpse aangelegenheid, maar Anna en Pitt maken er een halszaak van de opvoering perfect te doen, en als ze de zang instuderen ligt de erotiek op de loer.

In contrast tot de religieuze The Passion staat de angst van Otto voor bijbelse plagen, zoals kikker- en sprinkhaanplagen en zelfs modderstromen. De drie personages zijn ongewild buren, en dat levert hilarische scènes op met een groepsapp die bol staat van emoticons: yoga-handjes, opgestoken duim, spierballen.

Aan het slot citeert Otto op prachtige wijze een gedicht van Willem Willink over de grote maar schuchtere ware liefde. Zijn echte levensmotto is echter een citaat van de Britse dichter William Butler Yeats ‘The Centre Cannot Hold’. Met andere woorden: alles stort in elkaar, niets kan behouden blijven want de kern stort ineen. Die kern is: eerlijkheid. Dat doen de spelers aanvankelijk niet, maar geleidelijk wint eerlijkheid aan terrein. Deze comedy is niet groots of onthutsend, maar als genretafereel buitengemeen geslaagd.

Foto: Peggy de Haan