Liefhebbers van Festival Circolo moeten nog tot vrijdag wachten tot er weer circustenten in het Leijpark in Tilburg staan. Gelukkig kunnen ze al terecht in het centrum van de stad, waar L’Absolu van de Franse acrobaat Boris Gibé te zien is. In een dertien meter hoge silo worden honderd toeschouwers op verschillende hoogtes, in een spiraal, naast elkaar geplaatst. Daar zien ze hoe Gibé uit de nok naar de bodem ‘valt’ en tevergeefs probeert om uit de put te ontsnappen.

Dat gebruik van ruimte levert verschillende interessante perspectieven op. Als je boven zit, wordt de diepte van de silo betekenisvol: je kijkt naar beneden en ziet hoe nietig de mens is en hoe makkelijk hij opgeslokt wordt door de ruimte. Degenen die onderaan zitten, delen bijna het oogpunt van Gibé en zien de hoogte die hij moet trotseren om vrij te komen.

Gibé blijft als performer grotendeels anoniem en versterkt daarmee de allegorieën die je in L’Absolu kunt vinden: de mens die valt en weer opkrabbelt, vecht tegen de vier elementen of sterft en als een – soms letterlijke – Messiasfiguur uit de dood herrijst. Als Gibé op de vloer belandt, verdwijnt hij direct in een zandstroom, waar hij verschillende kronkelende vormen mee maakt tot alleen zijn gezicht zichtbaar is. Een handspiegel lijkt van de anonieme mens een individu te maken, totdat het volgende beeld weer het tegenovergestelde laat zien. Terwijl hij zich omhoog hijst aan een kabel, bedekt hij zijn gezicht in een grote discobal die de toeschouwers verlicht en bespiegelt. Uiteindelijk is de performer een stand-in die onze eigen worstelingen verbeeldt.

De kabels lijken de oplossing voor de benarde situatie waar Gibé zich in bevindt. Een streepje licht in het midden suggereert dat er ieder moment een kabel naar beneden kan dalen, maar die hulp blijft uit. In  plaats daarvan verschijnt er een aambeeld dat dreigend boven Gibé hangt, die tot overmaat van ramp vastgeknoopt zit in een stoel en zichzelf in brand probeert te zetten. Als circusact overtuigt het minder: de kans dat het aambeeld een wezenlijk gevaar vormt voor de performer, lijkt te klein om echt spanning op te wekken. Als theatraal beeld werkt het echter wel: na de activiteiten van de mens om te ontsnappen uit zijn benarde situatie zien we nu iemand die lijkt op te geven en zich berust in zijn noodlot.

De kracht van L’Absolu zit in de allegorie die Gibé opbouwt en de verschillende manieren waarop een publiek dat kan interpreteren. Het is daarom jammer dat er zoveel ruis in de vormgeving zit. Gibé kiest voor een bombastische soundscape en felle lichtflitsen om met name de momenten op te vullen waarin decorwisselingen plaatsvinden en er weinig tot niets te zien is. Deze keuzes, gepaard met filosofisch klinkende oneliners maakt de voorstelling bij vlagen pretentieus, terwijl de acts voor zichzelf spreken.

De laatste akte van L’Absolu heeft niet veel opsmuk nodig om te imponeren. Gibé klimt geblinddoekt naar boven, langs de spiraal waar het publiek achter zit, en impliceert daarmee de toeschouwer. Om ervoor te zorgen dat hij veilig blijft en geblinddoekt en al de nok kan bereiken, moeten wij ook voorzichtig met hem zijn. De dunne scheidslijn tussen individu en collectief wordt daarmee opnieuw benadrukt en nog een keer versterkt wanneer hij een associatie maakt met een gekruisigde Christus: iemand die lijdt voor een grotere groep. L’Absolu schommelt tussen poëzie en pretentie, maar eindigt met een overtuigend slotakkoord.