Een boek, en dan een prachtig literair én gretig gelezen boek op toneel brengen, is natuurlijk een risico. Aan het begin van het seizoen had Toneelgroep Maastricht van Brieven uit Genua van Ilja Leonard Pfeiffer een zeer mooie theaterversie gemaakt. De verwachtingen waren dus hooggespannen. Zou diens meesterwerk La Superba ook in het theater kunnen schitteren?

Toneelgroep Maastricht had de theateradaptatie van Brieven van Genua beperkt tot de brieven die puur over de liefdesrelatie gingen, voor en na het stoppen met drinken van de auteur. Je kunt nu eenmaal niet alle boekwoorden op de scène zetten. Heel wat verwijzingen naar het literair wereldje en de actualiteit waren geschrapt. Die beperking zorgde ervoor dat de personages de kans hadden zich op de scène te ontwikkelen, dat er een sfeer op de bühne werd geschapen die bij het publiek overkwam, dat het verhaal intens verteld werd en dat de hele muzikale voorstelling aangreep en ontroerde. De roman én het toneel waren in hun eigenheid allebei van hoge artistieke kwaliteit.

La Superba is minstens even rijk aan literaire hoogstandjes als de brieven. En dat weten duizenden lezers, die het boek zeker met de theaterversie zullen gaan vergelijken. In het boek speelt de stad Genua een zeer grote rol, treden talrijke kleurrijke personages op, echte personen met al hun charmes en onhebbelijkheden worden uitgediept. Er is onder meer de ik-figuur, de schrijver die in zijn fantasie en in zijn werkelijkheid leeft. Er is te veel om op de scène te zetten.

Tekstbewerker Jibbe Willems en Toneelgroep Maastricht hebben in een regie van Servé Hermans ervoor gekozen dicht bij de rijke taal van Pfeijffer te blijven. Dat siert hen. De Vlaamse acteur Wim Opbrouck vertelt als de Nederlandse gevierde schrijver Leonardo over zijn vlucht uit het bekrompen Nederland en hoe hij zijn geluk tracht te vinden in Genua, de stad van ratten en kerken, van dromers en gelukzoekers, van het mooiste meisje.

Opbrouck spreekt (zoals de schrijver in het boek) rechtstreeks tot het publiek. Hij vertelt over zijn wilde fantasieën en de bittere confrontaties met de werkelijkheid. Een enkele keer opvliegend of verbitterd, vele andere keren met de nodige zelfrelativering (zoals de auteur in het boek). Met zelfspot vertelt Opbrouck over theater, en over de monoloog die hij gaat houden. Er is niets zo saai als een monoloog, zegt hij, maar hij weet wel te boeien. Hij zegt dat hij tegenspelers nodig heeft.

Die krijgt hij ook, maar ze steken schraal af als personage. En ook in hun acteren zitten ze een niveau lager dan hij. Al die kleurrijke personages uit het boek zijn gereduceerd tot een paar kartonnen figuren. Ook Angela Schijf (die in Vlaanderen bekend is van Flikken Maastricht) brengt weinig diepgang in haar rol als het aanbeden en verafgode mooiste meisje van Genua, als femme fatale.

De andere personages rond Opbrouck zijn even clichématig. Het verhaal van de Senegalese vluchteling raakt alleen door de echtheid van de ellende die vluchtelingen op hun route tegenkomen, maar niet door de vertolking. De Marokkaanse rozenhandelaar klinkt ongeloofwaardig met zijn bekakt Nederlands. De bedelaar loopt een paar keer van de ene kant van de scène naar de andere, en dandy Don is er helemaal niet! (Zijn aanwezigheid wordt even gesuggereerd aan het begin en einde van de pauze als we zijn lijflied ‘Yellow Submarine’ horen.) Joke Emmers schittert even in een woede-uitbarsting. De enscenering blijft vaak hangen in de clichés van bureaucratie en corruptie.

Voor de pauze wordt er op het grote scherm een nachtelijk stad- en havenbeeld geprojecteerd. De lichtjes vlammen op en doven. Een proper toeristisch prentje is dat, dat schril afsteekt tegen de woorden waarmee Leonardo de gore stad beschrijft. De bühne zelf is ook netjes, met een terrastafeltje vooraan en twee zeteltjes. Tegen het scherm een toren opgestapelde terrasstoelen en op de achtergrond een bandje dat Italiaanse liedjes speelt. Netjes en vrolijk en ter vermaak van toeristen die niet op de scène te zien zijn.

Na de pauze wordt het toneelbeeld wat rommeliger. De terrasstoelen worden kriskras opgesteld, er waaien een hele tijd brieven uit de lucht. Maar een labyrint zoals Genua in het boek is, is het niet. Even is er dan een mooi beeld als de personages tussen de massa stoelen een stoelendans houden, en zich uitgeput op een stoel werpen. Een beeld van de gelukzoekers die voor even een plek denken te hebben gevonden. Heel even grijpt het lot van de personages aan. Of het gedwongen migranten zijn of zoals de schrijver personen met vrije keuze, ze blijven gevangen in de stad, in zichzelf.

In het begin is het gevonden been aardig in beeld gebracht, er zijn nog twee neukscènes die zonder verbale beschrijvingen een schrijnende onderlaag verbeelden (schitterend vertolkt door Opbrouck), een paar keer in kleine fragmenten verrast het stuk als theater. Maar die momenten met sterke theaterbeelden zijn er te weinig. Deze roman van Pfeijffer had beter verdiend.

Foto: Ben van Duin