Af en toe werken de Philharmonie Zuidnederland en Toneelgroep Maastricht samen. In Vastelaovendconcerten bijvoorbeeld, en nu in La grande bouffe. De voorstelling ontleent haar naam aan de klassieke film van Marco Ferreri uit 1973 waarin vier vrienden bij elkaar komen om zich dood te eten – met een laatste grootse knal weg uit hun saaie leven. De film is een anarchistische aanklacht, tegelijk tegen decadentie en tegen de saaie bourgeoisie. In Maastricht is er één etende man, en van anarchie en aanklacht is ook weinig over.

Tegenover het publiek een compleet orkest, rechts een keuken, voor het orkest een man (Robert Bouten) van indrukwekkende omvang in een wit pak aan een tienpersoons tafel. Die wordt door een vlinderende gastheer (Hans Trentelman) met engelenvleugels op zijn rug volgezet met schotels vol eten. Hij kauwt bijna de hele voorstelling lang onverstoorbaar door, de ogen op het publiek gericht.

Het orkest speelt korte stukken van Respighi, Vaughan-Williams, Satie, Tsjaikovski, Arvo Pärt en Johan Strauss junior. Van de Maastrichtse componist Jean Lambrechts komen vier delen uit de Symphony (of Sonatine?) Gaillarde voorbij – neoromantische muziek met filmische kwaliteiten en elementen die verwijzen naar de Limburgse traditie van blaosmuziek. En natuurlijk gaat het recept van Tournedos Rossini samen met een stukje van de smulpaapcomponist en naamgever.

Tussen de muziek door brengen vijf acteurs teksten die iets met eten te maken hebben, met onderwerpen als de vraag of je je echt dood kunt eten, de stelling dat mais in Amerika aan de basis ligt van alles wat eetbaar is en Baudelaires aanbeveling om altijd dronken te zijn. Het zijn geen teksten die je geest een slingertje geven.

Toneelgroep Maastricht belooft enerzijds een voorstelling over gulzigheid, overvloed en mateloosheid en anderzijds een verleiding vol geur, kleur, smaak en klank. Dat hinken tussen aanklacht en verleiding, tussen schande en gezellig leidt tot geen van beide. Er wordt zo geknoeid met eten dat het mij tegen de borst stuitte, zeker in combinatie met veel geboer. Daar kun je met enige goede wil een boodschap in zien. Bouten gaat na een tijdje op zijn buik op tafel liggen om met zijn mond in de etenshoop verder te zwelgen. Als hij kennelijk bezwijkt, wordt hij met gebruik van spuitzakken en overgebleven etenswaren gedecoreerd tot een schotel.

Provocerend? Bourgondisch? Smakeloos? Het is een gemiste kans dat werkelijk kritische noten in de teksten uitblijven. Kok Arend van der Heijden (‘Mijn missie is een inspirator / creator te zijn voor het verbreden van rawfood, superfoods en Ayurveda middels verbeelding en creativiteit’) staat achter het fornuis, maar de geuren bereiken het publiek niet. Of de voorstelling ayurvedisch verantwoord is, weet ik niet, maar de voedselbank had wel raad geweten met het eten dat nu verspild wordt. De sfeer van de voorstelling is meer ‘wat zijn wij ondeugend bezig’ (boeren als voetbalkleedkamerjool) dan ‘sta er eens bij stil’.

Het blijkt niet zo makkelijk om concert en theater te combineren tot een samenhangende voorstelling die meer is dan de losse delen; regisseur Servé Hermans is er tenminste niet in geslaagd. La grande bouffe werkt niet als concert (af en toe is er een half applausje; er wordt zeker niet slecht gemusiceerd onder leiding van Dirk Brossé) en niet als voorstelling. Daarvoor zijn de onderdelen te kort en te fragmentarisch. Om het woord hapsnap maar te vermijden. Het wordt geen muziektheater, maar praatje-muziekje-praatje-muziekje.

Achteraf bedankte ik voor de zwarte spaghetti met bloedworst.

Foto: Bjorn Frins