La Fiesta, de voorstelling waarmee de Flamenco-vernieuwer Israel Galván de zevende Nederlandse Flamenco Biënnale afsloot in de Rotterdamse Schouwburg, is inderdaad een theatraal feest, maar dan niet in de gebruikelijke zin van het woord. In plaats van herkenning, schotelt Galván zijn publiek een anarchistische muziek- en dansmachine voor, waarbij alles zingt en prevelt, tokkelt en schreeuwt, klankkast wordt en podium, voor halve gezangen en loslopende dansjes.

De voorstelling herinnert soms aan het existentialisme en absurdisme van oude meesters als Beckett, Fellini en Bausch, maar heeft ook veel weg van hedendaags posthumanistisch werk, dat mensen en materie probeert gelijk te schakelen, de traditionele rol van de theatrale handeling en representatie bevraagt, alternatieven zoekt in een experimenteel spel met ambacht en instrumentalisme en het publiek niet op afstand houdt, maar wil betrekken. Denk aan Sketches/Notebook van Meg Stuart of Mount Tackle van Heike Langsdorf.

Hoewel duidelijk niets aan het toeval is overgelaten, en het stuk gerust als een anderhalf uur durende, perfect uitgewerkte soundscape kan worden genoten, ontstaat er een overdonderende bende op het podium. Niet alleen de waanzinnige montage van kleine scènes, losse gestes, liedjes en gezangen (of de aanzetten daartoe) werken ontregelend. Ook de eenvoud van het instrumentarium, waaronder grote hoeveelheden schelpen, bierdoppen en chips, zorgt voor een wonderlijke anti-glamour.

Ook allerlei muzikale genres komen voorbij, van jazz, nieuwe muziek en slaapliedjes tot fado en arabische zang. Het is alsof iemand ‘boven’ aan de knoppen van de radio zit en de ether afstruint, de bijbehorende interferentie en ruis incluis. De weergaloze performers (naast Galván: Bobote, Eloísa Cantón, Emilio Caracafé, Ramón Martínez, Niño de Elche, Alejandro Rojas-Marcos en Uchi) lijken voortdurend van golflengte te wisselen, zonder dat het ze enig moment echt stoort.

Ergens tussen arte povera en kinderspel, absurd theater en geïmproviseerde muziek, onderbreken Galván en zijn team natuurlijk het perfecte optreden en de roem die hen als rebellen de afgelopen jaren ten deel is gevallen. Maar naast het onbeschaamde ondergraven van verwachtingen en pretenties, verleidt La Fiesta toeschouwers ook om terug te gaan naar de eenvoud van spelen, naar het plezier van proberen en uitvinden, rommel te maken en los te laten, voorbij het bevestigen van verwachtingen en bewezen kwaliteit, waar een groot deel van het internationale festivalcircuit natuurlijk ook op draait.

Vrijwillige handicaps instellend – te dansen zonder benen, te zingen zonder de woorden van het lied als houvast, stotterend, haperend, concurrerend, spugend, schreeuwend en sissend, zonder dat zich ooit een navolgbaar drama ontwikkelt, ondanks alle ontgoocheling, bouwen de spelers aan een uiterst efficiënt gecomponeerde, gebroken berg van indrukken.

Eenzaamheid en verlegenheid duiken op als terugkerende motieven, net zoals er hier en daar een seksuele toespeling wordt gemaakt. Maar bij al deze gestes lijkt het steeds om een terugverwijzen naar de eigen, in zichzelf gekeerde sensibiliteit te gaan, ontbreekt de politiek en het drama van een volwassen sociaal spel.

De voorstelling eindigt met een lange scène, als een gezamelijk gebed van aangespoelde mensen in de ochtend. Galván danst en roffelt dat het een lieve lust is. Bezwerend is nu de toon in plaats van clownesk of onbeschaamd, alsof het dansend op een vulkaan van leegte nog geoefend wordt.

Na afloop vertelde Galván dat de voorstelling is geïnspireerd door zijn kinderjaren en het eindeloos meegesleurd worden door zijn ouders naar concerten en afterparties, waar zij met collega’s tot vroeg in de ochtend uit hun dak gingen en hij, toppunt van ellende, dan ook nog eens een mopje moest vertonen.

Maar ook zonder dit verhaal is La Fiesta een buitengewoon fascinerend schouw- en luisterspel, waarbij de Flamenco zich heeft losgerukt van artistieke verplichtingen, maar al spelend heel dicht bij enkele kernen van muziek- en theatermaken komt.