Daniëlle van der Ven speelde in verschillende producties van Maas en maakt daar nu een eigen voorstelling. In Kwijt behandelt ze voor kinderen vanaf vijf het moeten loslaten van iemand van wie je houdt. Jammer dat ze dat thema uitbreidt tot verdriet in het algemeen.

Daniëlle van de Ven kondigt de kinderen aan dat ze het verhaal van Matsu gaat spelen, en komt dan binnen. Ze heeft haar dode konijn bij zich. Dat is duidelijk iets anders dan een knuffel: een goede illustratie van het verschil tussen een dood dier en iets wat altijd levenloos geweest is.

Zo komt ze op haar vader: die is ‘kwijt’. En als iets kwijt is, ga je het zoeken. Ze heeft een draadje van zijn trui, en door dat op te rollen probeert ze bij hem te komen. Het wordt een imaginaire reis naar de steiger waar hij altijd zat te vissen, op een vlot achter zijn boot aan, langs Spanje, Italië, de Canarische en Kaapverdische Eilanden, China, de Himalaya en Amerika. Daar wordt ze genept door een grapjas en een scheten latend oud vrouwtje (ik weet ook niet waarom ze dat doet), die haar bol wol afpakt. Boeddha de mier wil haar wel helpen, maar in ruil voor een appel van iemand die nog nooit verdriet heeft gehad. Dan blijkt dat dat niet zo gemakkelijk is. Ook het publiek kan haar niet aan een appel helpen: iedereen heeft wel eens verdriet gehad.

De mier verklaart in al zijn wijsheid dat verdriet de sleutel tot vreugde is. Matsu zegt dat ze echt wel snapte dat pap dood is en sluit af met het liedje van Molly Malone, die ooit zo levendig haar zeevruchten in Dublin verkocht. Toen ze overleed aan de koorts nam haar geest de handel over. De kinderen vinden het wel een zielig liedje. Daarna volgt nog een gesprek; Kwijt wordt doorgaans op scholen gespeeld.

Daniëlle van de Ven studeerde klassieke dans en theater aan de Hogeschool voor de Kunsten in Arnhem, acteerde bij verschillende gezelschappen en kreeg in 2008 met Joëlke Sanderse de BNG-prijs voor nieuwe theatermakers. Kwijt is haar eerste zelfgemaakte kindervoorstelling. De tekst is van Rogier Schippers, die in het theater vooral bekend is van het Volksoperahuis. Paul van der Laan (ooit van Bambie) deed de begeleiding en Moniek Merkx de eindregie.

Het is altijd moeilijk om vast te stellen hoe een jeugdvoorstelling precies aankomt bij de doelgroep, maar ik heb de indruk dat Van de Ven haar kijkertjes af en toe kwijtraakt. Bijvoorbeeld door de enorm drukke manier waarop ze haar wereldreis probeert te verbeelden. Later komt de rust wel weer terug, maar het is de vraag of de kinderen al dat gerol met wol wel snappen; veel tijd om na te denken hebben ze niet.

De tekst is ook niet altijd even kleutervriendelijk. Als Matsu de groenteboer vraagt of hij appels verkoopt, vraagt hij haar: ‘Is de paus katholiek?’

In de voorstelling gaat het over het verlies van een vader. Zo’n onderwerp valt niet in al zijn omvang te bevatten, dus de neiging om het behapbaarder te maken is begrijpelijk. Met het konijn gaat dat goed. Het gesprek over verdriet later wordt te breed: dat gaat over alle verdrietjes. Zo komt een dode vader op hetzelfde niveau te staan als een zere knie of een verloren armband. Meer aandacht voor de gevolgen van een overleden ouder en voor rouwen was zinniger geweest.