Twee toneelspelers tussen lege schouwburgstoelen, veertig orkestmusici en een dozijn composities. Marcus Azzini ensceneert Heiner Müllers Kwartet nu eens helemaal anders.

Tsjechov laat in Zwanezang een oude acteur in beschonken toestand ’s nachts een toneel oplopen en zich rot schrikken: de lege zaal als gapend graf, de blik van de toneelspeler in een afgrond. Het woord ‘afgrond’ valt nogal eens in Heiner Müllers toneeltekst Kwartet, een bizar en macaber rollenspel van twee adellijke types in ‘een salon voor de Franse Revolutie of een schuilkelder na de Derde Wereldoorlog’, aldus de eerste regieaanwijzing.

Marcus Azzini, artistiek leider van Toneelgroep Oostpool, kiest voor het gapend graf van de lege toneelzaal als locatie, wij toeschouwers zitten aan de rand van de afgrond, pal achter het langzaam rijzende brandscherm. Ter onderlijning van de muzikaliteit in Müllers tekst selecteert Azzini met veertig leden van Het Gelders Orkest twaalf composities waaruit live wordt ‘geciteerd’ bij de toneelteksten.

Het toneelspel van Wendell Jaspers (Merteuil) en Teun Luijkx (Valmont) is op aanwijzing van regisseur Azzini nogal illustratief, mimisch en gestisch ‘lawaaierig’, zo’n beetje als Hamlet die zijn toneelspelers tot kalmte maant en ondertussen met zijn armen staat te zwaaien. Dat lijkt allemaal reuze concreet en verrassend modern en rechtstreeks voortgekomen uit de tekst en zo, maar het is vooral vormeloos, bedoelerig en gewild.

Met name bij Teun Luijkx worden de rode tulpen met woeste streken vooral rood geschilderd. Door dat hinderlijke en hitsige gepluk aan zijn gulp in de eerste twintig minuten bijvoorbeeld. En door dat gretige graaien in zijn kruis in de rest van de twee uur durende vertoning. Wendell Jaspers komt wat verder, maar ook bij haar is het acteren gutsend en zweterig, ook zij mist een masker, de bescherming van sterke(re) vormkeuzes. Het is mijn vaste overtuiging dat wanneer je als acteur bij Heiner Müller de veronderstelde intenties tussen de regels omstandig gaat duiden door middel van illustrerende speeltekens, je vrij snel reddeloos verloren bent. Een acteur moet het volgens mij nooit doen, maar bij Heiner Müller ontploffen bij elke bedoelerigheid in het toneelspelen die hermetische teksten als siervuurwerk in je gezicht.

De muziek van deze uitvoering van Kwartet is misschien prachtig – ik kan het werkelijk niet beoordelen, omdat de orkestleden overal doorheen spelen en uiteindelijk daarin ook zichzelf in de weg zitten. Tragisch laat zich dat beluisteren als ze tijdens een uitgebreid toneelchangement een (geweldig) Divertimento van Bartók ten beste geven (toevallig ook een van mijn favorieten), een stuk muziek dat daar lekker op zijn plek is, juist omdat het een intermezzo is en niks meer, een soort ‘bruggetje’ in de enscenering. Overal waar de muziek de tekst gaat bijkleuren, raakt die poging meteen te water en slaat eigenlijk nergens op (een paar keer zitten de acteurs ook een tikje pijnlijk te wachten tot de musici ‘klaar zijn’).

Het trieste dieptepunt van de tussen wal en schip gedumpte muziek is de wijze waarop Azzini de finale van de tekst meent te moeten inkleuren met Beethovens Egmont-ouverture. Ik hoorde Heiner Müller kreunen onder de toneelvloer. De auteur heeft zelf wel eens geroepen – in het wilde weg, hij riep graag en veel in het wilde weg – dat de enige muziek waar zijn teksten een beetje tegen kunnen die van Wagner is of die van de Berlijnse Noise-rockband Einstürzende Neubauten. Tegen de inhoud van Azzini’s omgevallen cd-kast lijken ze in elk geval niet bestand.

Foto: Sanne Peper

(Sterren toegekend door de redactie.)