‘I’m a blind mob snail!’, roept Houk van Warmerdam uit. Hij ligt in zijn boxershort op een witte tafel, een bierkratje op zijn rug gebonden met tape. Het tragisch einde van een slak die zich bij de maffia aansloot, sluit een vervreemdende avond af van volmaakte muzikaliteit en studentikoze geintjes. Met Kuikens van beton maakt Zoutmus de stap van festival naar theater. Ze zijn een strak gechoreografeerde rockband zonder boodschap.

In de basis is Zoutmus een groep begaafde muzikanten. Ze vormen een rockband waarvan de leden heel vaardig zijn in het overnemen van elkaars instrument. Alle vijf hebben ze perfect gevoel voor ritme – ze kunnen zich zo ongeveer op de maat omkleden. Elke beweging is perfect in de maat, in harmonie met de rest. Dat dwingt respect af: vijf wapperende hoofdjes die precies even hard staan te headbangen, dat doet niet elke rockband ze na.

De show is een opeenvolging van korte scènes met veel muziek. Zodra de scène helder is worden ze afgekapt, door een associatie, nieuw personage of complete rocksong. Er is geen ruimte voor verveling en niets valt te voorspellen, tot ze plotseling het eindnummer aankondigen en blijkt dat er anderhalf uur voorbij is gevlogen.

Het lichtontwerp van Neal Groot beweegt naadloos mee met de merkwaardige gedachtesprongen die de jongens maken. Een witte spot voegt pathetiek toe aan de eenzame Houk van Warmerdam, op een ander moment geeft een onheilspellend rood lampje vijf starende mannen een aanleiding voor hun angstige blik. Voeg daar het veelzijdige kostuumontwerp van Nola van Timmeren en de strakke eindregie van Titus Tiel Groenestege aan toe en de hele uitstraling is tot in de puntjes verzorgd.

Ondanks al deze doeltreffende opsmuk doet de humor behoorlijk studentikoos aan. Een lange deurscène waarin afwisselend iemand opkomt, één zin zegt, en vervolgens door de rest weggewuifd wordt, is vooral flauw. ‘Bewust van je vingerknip’ lijkt een uit de hand gelopen theateroefening bedoeld als opvulling van de show. Het komt vaak neer op jongens die raar bewegen in een gek pakje: na drie keer weten we het wel.

De opzettelijke absurditeit botst met de ritmische opbouw van de scènes en overgangen: alles is zo afgemeten dat chaos nauwelijks meer verwarrend of verfrissend is. Het is de norm geworden. En daar moet je niet om lachen. De schoonheid zit het lachen in de weg.

Dat terwijl ze alles in huis hebben om pareltjes te laten stralen. Zo spelen ze heel knap een stomme film na, is Thijs Felperlaan bijzonder goed in zich niet omdraaien, en heeft de indiaan met een waterkoker zowaar een goede punchline. Dan doen ze denken aan Monthy Python, theatraler dan ze ooit geweest zijn.

Foto: Hans Boddeke