Robert Wilson is wereldberoemd als theatermaker, maar waagt zich slechts zelden als performer op het toneel. Eind jaren zeventig voor het eerst, en twintig jaar geleden met een solo, Hamlet. Weer twintig jaar later neemt hij eindelijk een van zijn grootste inspiratiebronnen ter hand en het resultaat is verbijsterend. Wilson ontdoet Samuel Becketts Krapp’s Last Tape van elk vals sentiment, gaat het absurde niet uit de weg en is in zijn benadering even genadeloos als Krapp over zijn jongere ikken.

De lange openingsscène is overweldigend, met oorverdovende donder en eindeloze regen, geprojecteerd als verticale lichtstreepjes. Robert Wilson, met een spierwit geschminkt gezicht, zit bewegingloos als Krapp achter een bureau in zijn appartement, hier meer een kille Stasi-bunker waarin alles tot in detail symmetrisch is. Wanneer Krapp eindelijk opstaat, zijn de bewegingen een groteske uitwerking van de laborous walk die Beckett voorschrijft, ontleend aan vaudeville, mime en stomme film. Als een combinatie van Buster Keaton en de clown Pagliacci. Alles in het decor is zwart-wit, met als clownesk element de rode sokken van Krapp en de twee bananen die hij langzaam en op absurde wijze tot zich neemt.

Na ruim een kwartier is het opeens stil en spreekt Krapp zijn eerste woorden: ‘Box three, spool five, spool, spoooooool.’ Meteen is duidelijk dat Wilsons Krapp geen sentimentele oude man is die elk jaar zijn verjaardag viert met het terugluisteren en opnemen van zijn herinneringen. Integendeel, Wilsons Krapp is maniakaal, getraumatiseerd en verbitterd, afwisselend hysterisch en hooguit pijnlijk komisch.

Beckett op een realistische wijze spelen vindt Wilson volkomen absurd, en dus lacht zijn Krapp sardonisch mee met de bandopname van zijn dertig jaar jongere ik als die zijn weer tien jaar jongere ik bespot. Maar hij laat ook geen splinter heel van zijn dertigjarige ik. Zelfs als hij breekt, in het besef dat hij wellicht de liefde van zijn leven heeft laten schieten voor domme en misplaatste ambitie, is de getoonde emotie een mengeling van zelfhaat en dronkemanstranen.

Wilsons oog voor detail neemt in deze productie eveneens maniakale vormen aan. Als regisseur, acteur, decor- en lichtontwerper volgt hij uiterst nauwgezet de aanwijzingen van Beckett en voegt daar prachtige details aan toe. De merkwaardige wijze waarop hij de bananenschil in zijn hand verfrommelt en wegwerpt blijkt een verwijzing naar de zwarte rubberen bal die hij ooit aan een hond gaf, maar waarvan hij de afdruk nog altijd in zijn hand voelt. Zijn timing met vele dwangmatige handelingen en hypergestileerde gebaren, die zelfs niet ophouden als Wilson het daverende applaus in ontvangst neemt, is daarbij fenomenaal.

Ook de aanslag op het gehoor van de openingsscène is niet louter een theatraal effect om de daaropvolgende stilte en eerste woorden meer lading te geven, maar is een commentaar op zijn dertig jaar jongere ik, die spreekt van een zeldzaam stille avond, waarop het lijkt alsof de planeet onbewoond is. Het noodweer weerspiegelt de gemoedstoestand van Krapp en sleurt de toeschouwer mee in diens bunker.

Dat deze grimmige en maniakale Krapp toch ontroert, is te danken aan Robert Wilson als performer. Hij toont geen reflectie op eenzaamheid en isolatie, maar maakt die welhaast tastbaar.

Foto: Lucie Jansch