Krant, de nieuwe voorstelling van De Veenfabriek, richt de blik op het feit dat bijna alle kwaliteitsmedia in Nederland in handen zijn van twee Vlaamse uitgevers. Helaas gooit schrijver en regisseur Joeri Vos, net als de journalisten die in zijn stuk de hoofdrol spelen, te veel zaken op een hoop om tot een samenhangend verhaal te komen.

Toen er vorig jaar bij Activision/Blizzard, een van de grootste game-uitgevers ter wereld, beschuldigingen van systematisch machtsmisbruik, genderdiscriminatie en grensoverschrijdend gedrag naar buiten kwamen, ontstond er steeds meer druk op CEO Bobby Kotick om radicaal in te grijpen. Volgens de Wall Street Journal had een van zijn oplossingen echter niets met aanpassingen aan zijn bedrijf te maken: Kotick, een van de rijkste mannen ter wereld, zou hebben geopperd een grote games-website te kopen ‘to change the narrative’ – oftewel, zorgen dat de populairste gamemedia Activision/Blizzard in een positiever daglicht zouden stellen. Hij had het idee misschien afgekeken van die andere CEO, Jeff Bezos, die de eigenaar is van The Washington Post. Of van de Vlaamse families Leysen en Van Thillo, die via het Mediahuis en De Persgroep bijna alle Nederlandse kwaliteitsmedia in handen hebben.

Het gevaar van dit soort machtsconsolidatie voor de vrije nieuwsgaring staat centraal in Krant. Regisseur en schrijver Joeri Vos situeert het stuk op de buitenlandredactie van een niet bij naam genoemde krant, waar twee journalisten (Roland Haufe en Ruta van Hoof) werken aan een explosief exposé rond de familie Van Thillo, tevens hun indirecte werkgever. Om een mogelijk belangenconflict te vermijden heeft de hoofdredactie (in de persoon van Milena Haverkamp) zich verschoond van het besluit of het artikel gepubliceerd moet worden, en dat in de schoenen geschoven van twee andere werknemers (Phi Nguyen en Jacobien Elffers). Bij de bijeenkomst is echter ook Miro van Thillo (Derron Lurvink, worstelend met een slecht geresearched Vlaams accent) aanwezig, de jongste telg van de familie, in het kader van wederhoor. De nogal problematische situatie (geen enkele zichzelf respecterende onderzoeksjournalist zou akkoord gaan met de aanwezigheid van Van Thillo bij een dergelijke presentatie aan de redactie) wordt in het script verklaard door de noodzaak van snelheid en efficiëntie, maar lijkt vooral een trucje om het complexe verhaal nog enigszins compact te houden.

Op dezelfde dag voltrekt zich echter een natuurramp van ongekende omvang, waardoor belangrijke delen van de westkust van Noord- en Zuid-Amerika worden weggevaagd. Het contrast tussen het bedrijfspolitieke steekspel en de apocalyptische gebeurtenissen zorgt voor een continue dreiging, die sterk wordt onderstreept door de duistere soundscape van John van Oostrum en Bastiaan Woltjer. (De op beroemde pophits gebaseerde songs waarmee ze de voorstelling af en toe onderbreken zijn minder geslaagd, omdat ze willekeurig voelen en geen vloeiend geheel met de voorstelling vormen.)

Uit deze verhaalelementen weeft Vos een zenuwslopende journalistieke thriller, die een stevige concentratie van de toeschouwer vereist. De uiteenzetting van de journalisten is net zo zeer een opdracht voor het publiek als voor de personages van Nguyen en Elffers: klinkt dit als een verhaal dat gepubliceerd zou moeten worden? Wat is de nieuwswaarde ervan, en zit het goed genoeg in elkaar om aan de journalistieke kwailiteitseisen te voldoen? Door het publiek op deze manier indirect bij de voorstelling te betrekken maakt Vos de vragen rond de rol en verantwoordelijkheid van onafhankelijke journalistiek tastbaar.

Het is daarbij opvallend dat de casus die hij de journalisten naar voren laat schuiven nergens echt overtuigt. In plaats van zich op één vermeend vergrijp van de Van Thillo’s te richten, proberen de journalisten verschillende verdachte zaken aan elkaar te verbinden, met een tijdlijn die teruggaat naar de Tweede Wereldoorlog. Hun betoog hangt van indirect bewijs en vage insinuaties aan elkaar, en binnen de kortste keren klinken ze daardoor niet als professionele journalisten maar als amateurs die diep in de fabeltjesfuik zijn gevallen. Je zou verwachten dat Krant een waterdichte zaak zou presenteren om het dilemma van de journalisten sterk in de verf te zetten – publiceren of toch buigen voor de macht en de eigen bestaanszekerheid – maar Vos maakt het ambiguër, waardoor hij de zaak complexer maakt. Aan de andere kant schetst hij daarmee een verkeerd beeld van de eisen die nieuwsredacties van kwaliteitsmedia aan onderzoeksjournalistiek stellen: het onsamenhangende verhaal van Haufe en Van Hoof hoort eerder op YouTube thuis dan in de (meeste) dagbladen.

Uiteindelijk lijkt de schrijver aan dezelfde kwaal te lijden als zijn protagonisten: de neiging om te veel op een hoop te willen gooien. Krant wil zowel iets zeggen over de waarde van nieuws van dichtbij versus nieuws van ver weg, commerciële belangen in de journalistiek, wat het onderscheid is tussen journalistiek en complottheorieën én de gevaren van machtsconcentratie in de media, maar geeft alleen voldoende aandacht aan dat laatste. Aan het slot legt Vos het personage van Nguyen daarnaast nog enkele opzichtige bedenkingen in de mond over de focus op zaken rond identiteitspolitiek versus de focus op zaken rond economische ongelijkheid, terwijl de vraag of het artikel ‘voldoende clicks’ gaat opleveren in de voorliggende casus helemaal geen rol speelt.

Vos schiet zo eerder met hagel dan met scherp, maar dat neemt niet weg dat ik van het begin tot het volstrekt ongeloofwaardige einde aan mijn stoel gekluisterd zat. Krant biedt op zijn minst een interessant outsidersperspectief op de dilemma’s waar hedendaagse nieuwsmedia mee worstelen.

Foto: Isabelle Renate la Poutré