‘Komt dat zien! Dames en heren! Het rad van fortuin! Aanschouw de mens! Komt dat zien, de grote taartenscène, de verdeling van de wereldkoek!’ De omroeper-souffleur fluistert zijn tekst in een microfoontje. Toch ontstaat er een sfeer van kermis en jaarmarkt in het kleine minitheatertje dat in de grote zaal van Theater Kikker is opgebouwd. Een schijnbare chaos van aankondigingen, heen en weer lopende acteurs, soundchecks en binnenkomend publiek.

Zo begint ’t Barre Land aan Koning Lear en de narren van Shakespeare zijn kwaad. Een blijspel, een narrenspel, noemen ze hun bewerking van Shakespeares misschien wel grootste tragedie. Gebaseerd op een gloednieuwe vertaling van taalvirtuozen Bindervoet en Henkes, naar eigen hand gezet door de scherpe geesten van dit alweer tweeëntwintig jaar oude toneelspelerscollectief.

Als armoedige paljassen staan ze op het toneel. Met te grote broeken, versleten jassen, wapperende bloezen en hier en daar een vlek schmink. De proloog van het stuk is zoek, maar dat blijkt pas als ze al even bezig zijn. Dus spelen ze door: vluchtig en ietwat rommelig banen ze zich een weg door de eerste scènes van het stuk. De zinnen flitsen voorbij en fladderen weg. Voor wie het oorspronkelijke stuk niet kent is het waarschijnlijk lastig te volgen, de spelers zijn vooral bezig met aanstippen en verwijzen. Daardoor komt vooral de tragiek van de oude koning naar voren, afgeschreven door zijn eigen domheid en slachtoffer van zijn eigen dochters. Een lamgeslagen domme August.

Prettig is dat de hele troupe weer voluit meedoet, met een lekker vileine Anouk Driessen als de twee gemene zusters en een onderkoelde Martijn Nieuwerf als de scherpzinnige nar. Vincent van den Berg in de rol van Lear draalt wel erg lang voordat hij diens beroemde lucide zotheid laat zien, waardoor het eerste deel van de voorstelling soms wat gaat trekken. Maar tegenover zijn aarzelende spel staat Margijn Bosch als sprankelend en ontwapenend narretje. Een verpletterende kracht, frisheid, woede en onbevangenheid stuurt deze vrouw de zaal in. Ze vertolkt vrijwel alle integere personages – Cordelia, Kent en Edgar – en doet dat ongekend sterk en authentiek.

Aan het einde blijft de oude nar over. Eerst was hij nog souffleur en lichttechnicus, nu is hij afgedankt. Hij veegt de vloer aan en moppert. ‘Oude nar, we hebben je nodig,’ zeggen de toneelspelers. Ze hebben het tegen en over zichzelf. De nar als vragensteller, twijfelaar, kunstenaar is juist in deze tijden van leugenachtigheid broodnodig, willen ze ons vertellen. Een intens pijnlijke boodschap, gezien de aanstaande kaalslag in het Nederlandse theaterlandschap waarvan ’t Barre Land al zo lang de luis in de pels is. Vlijmscherp in spel- en tekstinzicht, uniek in stijl en transparantie. Deze oude narren zijn onmisbaar.