Op de Parade – waar de rosé je tegemoet spat, de muziek uit de tenten knalt en acteurs ongegeneerd hun voorstellingen  promoten – heerst er een onverwachte rust in de ‘De Luxe’. In deze festivaltent gloeien de wanden en spelen de schaduwen van takken over het doek, terwijl acteur Genio de Groot zijn publiek meevoert naar het Duitsland van de jaren twintig.

In 1929 schreef de Oostenrijker Stefan Zweig zijn novelle Die unsichtbare Sammlung. Voor de toneelbewerking die op de Parade te zien is, plakt De Groot Komt dat zien! voor de titel – meteen het enige schreeuwerige aan de voorstelling. De onzichtbare verzameling speelt vlak na de Eerste Wereldoorlog, als de enorme inflatie de Duitsers tot wanhoop drijft. Het geld ‘smelt als ijs in hun handen’. In deze wanhopige tijden zet een antiquair zijn zinnen op de collectie van een oude kunstverzamelaar. Daarmee moet geld te verdienen zijn, denkt hij. Maar een ontmoeting met de man zet zijn plan in een ander licht.

De Groot is een fantastische verteller die, even charmant als gedistingeerd, ieder personage leven inblaast. Hij vertelt het verhaal zonder opsmuk, met beheerste bewegingen in een decor dat bestaat uit niet meer dan een abstracte tafel en dito stoel. Toch zie je ze verrijzen: de intelligente antiquair, de verzamelaar – kwetsbaar en superieur tegelijk, diens vrouw en dochter. Om dit gezelschap ontspint zich een verhaal over de waarde van kunst, over hoop en wanhoop, maar vooral over verbeelding, het (blijven) zien wat verdwenen is of misschien zelfs nooit heeft bestaan.

Met zijn sobere speelstijl schept De Groot een universum dat de kleine, ronde festivaltent ontstijgt. Komt dat zien! is een prachtige ode aan de verbeelding, een lofzang op het onzichtbare. Zoals de acteur alle personages is, en tegelijk geen van allen. Zoals het in die festivaltent even 1929 is, even Duitsland en dan weer een broeierige tent waarin een acteur de sterren van de hemel speelt.