Het beloofde, aldus de Vlaamse theatermaker Nico Boon, een voorstelling te worden over ‘sterfelijkheid, toeval en fotografie’. De verwachtingen waren hoog gespannen. In de aankondiging zou het gaan over de uitvinder van de guillotine, over de jongste zoon van Ernest Hemingway, Che Guevara en foto’s van oorlogsgeweld. Slechts ten dele kwam dit alles uit.

Boon geeft eerder een statisch hoorcollege dan een theatervoorstelling. Hij staat met Komt op/ Gaat af  in een merkwaardig decor met gefiguurzaagde objecten, zoals kleine witte bankjes en ronde bordjes op een statief. Hij loopt ermee rond, bouwt ze op en verplaatst ze, maar het is onduidelijk wat die rekwisieten betekenen. Het lijkt bij elkaar verzameld, en wekt geen fantasierijke of geïnspireerde indruk.

Boon is gekleed in wit overhemd en grijs-witte broek; hij draagt helwitte gympen. Hij begint zijn relaas met tal van historische verwijzingen en zinnen als: ‘We schrijven 16 december 1944 exact 15:17 uur’. Even later: ‘We schrijven 16 december 1944 exact enkele seconden eerder’, of woorden van vergelijkbare strekking. Dat is geen uitnodigende entree. Hij verwijst echter naar een gruwelijke gebeurtenis: op die middag verwoestte een Duitse V2-raket de bioscoop Cinema Rex in Antwerpen waar duizend bezoekers waren die een film zagen over Buffalo Bill. Er vielen 567 doden, onder wie 296 voornamelijk Britse militairen.

Vanuit deze gebeurtenis waaiert het verhaal uiteen. Boon introduceert Margaret Bourke-White, een Amerikaanse verpleegster, die toevallig aanwezig was in de buurt van de cinema en die daar, tussen de slachtoffers, een Leica-camera vond, vervaardigd in Duitsland. Nu volgen we opeens deze vrouw die ook tijdens de Korea-oorlog de eerste gruwelijke oorlogsfoto’s nam. Ook nu krijgen we eindeloze details over de camera zelf, de sluitertijd, de foto’s die ze nam. Ook laat Boon de foto zien die Bourke-White maakte van een Duitse vrouw die na de bekendmaking van de zelfmoord van Adolf Hitler (‘We schrijven 1 mei 1945′, maar Hitler pleegde zelfmoord op 30 april) haar kinderen doodt nadat haar man zelfmoord had gepleegd waarna ze zichzelf doodt.

Gruwelijke verhalen, maar helaas allemaal op dezelfde monotone manier verteld. Vervolgens voegt Boon er nog een verhaal aan toe over het ziektebed en de dood van zijn vader, moeder en grootmoeder. Hij nam foto’s van littekens van zijn moeder na een borstoperatie wegens kanker. We zien de littekens. Ondertussen loopt hij heen en weer met die houten objecten, maar steeds wordt dat irritanter. Waarom?

We krijgen nog meer verhalen: over zijn geliefde die hij alsmaar fotografeerde, jarenlang, over zijn buurman die overleed en zeventien albums achterliet met uitsluitend foto’s van hemzelf en, naar blijkt, zijn moeder. En tot slot een extreem uitgesponnen verhaal over een maatschappelijk gestoorde man annex boekverkoper bij wie hij een biografie over Margaret Bourke-White wil kopen. Zijn stijlfiguur is dat hij het verhaal telkens vanuit een ander perspectief belicht. Opnieuw eindeloos veel details, bijvoorbeeld over een halssieraad tussen de grijze borstharen van de man.

Het is een betrekkelijk machteloze exercitie, waarvan niet duidelijk is wat de hoofd- en bijzaken zijn. Over fotografie, compositie en wat er zo fascinerend is aan fotografie komen we niets te weten. De persoonlijke verhalen van Boon over zijn familie zijn weliswaar aangrijpend (hij moest zijn aandacht verdelen over drie ziekenhuizen: dat van Brussel, Antwerpen en Leuven), maar voor de buitenstaander voegt het niets toe aan de kunst van de fotografie. Het is mede ook door de volkomen gelijkmatige dictie, nagenoeg zonder enig reliëf, dat Komt op/Gaat af een traag verlopend luisterspel is, waarvan de onderlinge samenhang volkomen onduidelijk is. Waartoe bijvoorbeeld dat ellenlange verhaal over de boekverkoper? Het is voor de toeschouwer oninteressant.

Foto: Rana van Pellecom

Lees ook onze bespreking van de tekst van Nico Boon in ons dossier DeClaus Theatertekstkritiek.