‘Laat me dit niet meer willen’, herhaalt Jeffrey Dahmer, die in de jaren tachtig zeventien jonge mannen drogeerde, wekenlang gevangen hield, verkrachtte en uiteindelijk deels opat. Keer op keer klinkt dit, als een gebed, als een steeds wanhopiger mantra. Op de voorgrond twee dansers, vanaf het balkon klinkt de Liebestod uit Wagners Tristan und Isolde in een bewerking voor strijkkwartet. Het is gruwelijk, hartverscheurend en ontzettend mooi ineen. Armando had gelijk toen hij schreef: ‘Schoonheid is niet pluis.’

Twee jaar geleden maakte regisseur Marcus Azzini Kogelvis als een uur durende intieme lunchvoorstelling in Theater Bellevue in Amsterdam. In de gerestaureerde Muzenzaal van Musis komt de voorstelling rondom, maar niet louter over, een van de beroemdste seriemoordenaars opnieuw tot leven, ditmaal als samenwerking van de drie grote Arnhemse gezelschappen: Het Gelders Orkest, Introdans en Toneelgroep Oostpool.

De gevaren van een kleine productie naar een grotere zaal brengen zijn legio, maar de eerste weten de makers meteen de ondervangen. Het publiek zit namelijk niet in de zaal, maar op een tribune op het podium en kijkt uit op de stoelen in de zaal. Op het kleine speelvlak zetten vier musici van het Nationaal Jeugd Orkest het Vorspiel van Wagners Tristan und Isolde in, links schilt Rita, de zus van een van Dahmers slachtoffers, appels om een taart te bakken. Meteen zien we, bijna terloops en gestileerd, een eerste moord.

Het toevoegen van nieuwe elementen aan een voorstelling is net zo’n groot probleem, maar alles klopt vanaf de eerste seconde: het gruwelijke verhaal, de sierlijke dans en de muziek, zijn tot de essentie teruggebracht. Alles in deze voorstelling is dissonant, vol verlangen en vol van de dood.

Het is razendknap hoe de toneeltekst van Nick Bruckman noch louter begrip kweekt, noch louter een monster maakt van Dahmer. Bruckman doet dit door Dahmer door twee acteurs (Jurrien Remkes en Bart van den Donker) te laten spelen, wat doet denken aan een berucht interview met Dahmer waarin hij ijzig kalm zegt: ‘I don’t believe I have a split personality. But you know the feeling when you’re sort of glad about something and on the other hand you’re not.’

In datzelfde interview vertelt hij ook dat hij niet gelooft dat zijn daden iets te maken hebben met zijn jeugd, integendeel. In Kogelvis krijgen we dan ook allerminst een verklaring, een antwoord op de vraag hoe een mens tot zulke gruweldaden in staat kan zijn. Integendeel, de nieuwe elementen maken de vragen alleen nog maar complexer.

Waar het personage Dahmer is opgesplitst, personifiëren beide andere acteurs zowel alle slachtoffers (Abe Dijkman) als alle nabestaanden (Thomas Cammaert). De twee dansers van Introdans spiegelen op hun beurt allen, illustreren de handeling en voorzien die van contrasten. De Liebestod van Tristan und Isolde wordt daarbij niet ingezet als zomaar een soundtrack, en al helemaal niet bij het doden van de slachtoffers. Integendeel: de enige maal dat het verlossende slotakkoord bijna klinkt, is juist als Dahmer uitroept ‘Laat me dit niet meer willen.’ De suggestie is duidelijk: de verlossende dood is niet die van zijn slachtoffers, maar zijn eigen dood. Wagner verklankt Dahmers wanhopig zoeken naar verlossing, maar in de prachtige slotscène ontbreekt alle muziek en is het oorverdovend stil.

Ondertussen is de voorstelling afwisselend ook ontzettend grappig en akelig gedetailleerd – altijd eerst de voetzolen afsnijden voordat je de resten in een vat zoutzuur propt, want dan lost het lijk sneller op. Juist in dit contrast tussen het menselijke en het ergst denkbare, gecombineerd met zoveel schoonheid, schuurt Kogelvis als Wagners noten. Het is veilig om te denken dat dit maar theater is, niet echt. Maar ‘Hou toch eens op met het geromantiseer van die kutviolen!’ roept Rita halverwege de voorstelling. Naar de musici? Naar de spelers? Naar de toeschouwers? Naar de hele wereld? Nee, schoonheid is niet pluis.

Foto: Sanne Peper