Deze keer is het geen kikker die in een prins verandert, maar een varken. Maar die metamorfose geldt alleen in de nacht voor de ogen en in de armen van de prinses, overdag blijft het een varken. De koning moet niets van zo’n schoonzoon hebben en tovert hem weg. De prinses gaat op zoek naar haar knuffelgeliefde, ze zoekt in alle uithoeken van het rijk, en ondertussen neemt haar zwangerschap toe. Uiteindelijk vindt ze haar varken, en ze baart een best wel schattige knuffelbaby.

De Kolonie, het Vlaamse muziektheater rondom componist en multi-instrumentalist Bo Spaenc, waagt zich elk jaar, naast producties voor volwassenen met onder andere Peter Degraef, ook aan voorstellingen voor kleuters en kinderen. Al tien jaar lang, soms heel straf, af en toe wat braaf (zoals nu), maar steeds met poppen, en natuurlijk met veel muziek. Melodieuze deuntjes worden live gebracht op toetsen van keyboards en bandoneons, maar het is vooral een licht klankenspel van toeters en bellen in alle soorten en maten, en met veel bruitage op trommels en alles wat als klankkast kan dienen.

Ook nu is dat het geval. Deze keer zit niet Bo Spaenc zelf ergens op het podium verscholen achter voorwerpen, maar is het de Indische meestermuzikant Sattar Khan (van onder meer Sidi Larbi Cherkaoui) die voor een levendige percussie zorgt. Hij zit in een kadertje naast een kader met een scherm. Een grote poppenkast, met een nevenkastje.

Anke Jochems komt op als vertelster, spreekt de kindjes toe en stelt de muzikant in Indische kleding voor. Een verrassend schimmenspel op een laken laat de geboorte van vele varkens zien, tot groot jolijt van het kleine grut. Biggetjes worden uitgekakt door moeder zeug. Een vrouw (de poppenspeler Milly Jennes) neemt een biggetje mee. Het laken zakt, en we zien de vrouw het varkentje wassen en voeden. Driemaal, zoals het een sprookje betaamt, doet ze dat. Het varkentje wordt steeds groter, en legt zich na de derde wasbeurt als een flink knuffeldier te slapen. Het knort als een kat die spint.

Dit frisse begin steekt af tegen het kabbelende verhaal dat volgt. De Kolonie volgt het Roemeens sprookje over de prinses die wil trouwen, en over de monkelende koning die dan een wedstrijd uitschrijft. Degene die een gouden brug kan bouwen, mag met de prinses trouwen. Dat blijkt dan het varken te zijn, dat gelukkig ’s nachts op het kussen van de muzikant achter een laken verandert in een prins. Zij kust hem twee keer vluchtig. Meer gebeurt er niet.

Voor de rest loopt het varken knorrend rond, drinkt samen met de prinses thee, eet een wafel. De klanken stuwen het verhaal, maar grote vaart krijgt het sprookje niet. De vertelster speelt de prinses voor de kast, als poppetje treedt zij mee in de kast. Er wordt getoverd, lieflijk en zacht veranderen de kartonnen decors, met vuur en wat lampengeflikker wordt het varken weggefloept. Je ziet hem boven het kader verdwijnen. Als de prinses op zoek gaat naar haar varken, roepen, schreeuwen de kinderen ‘daarboven!’. Maar daar heeft ze geen oren naar. Ze gaat naar links, naar rechts, maar niet naar boven. Ze ontmoet nog een kat, een hond, een pad, haar buik zwelt steeds, en in een toren op een rots vindt ze eindelijk haar varkentje. De barensweeën slaan toe en ja hoor, daar is het resultaat van het samenzijn.

Het begin en het einde van deze productie verrassen in beeld en vorm, tussendoor spint het well made spel zich met de poppen en het decor op de klanken van een exotische percussie aardig van de ene scène naar de andere.

Foto: Jan Marchand