Voor mij is het een onuitspreekbare titel. Ik sta dus al in bewondering voor de twee spelers die deze tongbreker zonder problemen luidop kunnen zeggen, niet één keer, maar wel tien keer achter elkaar. In verschillende snelheden en toonhoogtes. Ook met hun lijven kunnen ze verbluffend kronkelen. In een complete chaos. De kinderen in de zaal staan te springen, ze stralen, ze genieten, zo aanstekelijk.

Bij het binnenkomen krijgt ieder een walnoot. We mogen ze niet opeten, we mogen er niet mee gooien. Met een hoop ‘Turkentassen’, zoals ze dat in Vlaanderen noemen, komt de vrouw op. Allicht struikelt ze een aantal keren. Een kuier van dienst sleept karren met kleren en spullen aan, en ook een stokstijve man. Die wordt als een mechanische pop opgedraaid, hij kan zijn arm bewegen, zijn linkervoet scheef zetten, hij vouwt helemaal dubbel. De vrouw draait als een danseresje uit een doosje, neemt de leiding als entertainende stalmeesteres, ze zet de man in beweging. Hij tolt, hoekig en toch sierlijk, de vrouw zingt hoge en lage tonen. Ze brabbelen een taaltje, een mix van Frans, Italiaans, Engels, Slavische talen, West-Vlaams. Onverstaanbaar, maar wel te volgen. Zoals de titel van het stuk. Het jonge publiek wordt rechtstreeks aangesproken. Ondertussen slalomt de toneelknecht met een levensgroot plastic spaarnijlpaard langs de obstakels.

We hebben te maken met rondreizende straatartiesten die niet direct circuskunstjes gaan tonen, maar wel een dolle kermis creëren. De kop van jut gaat eraan, de kinderen proberen de ‘flosj’ te pakken. Katrien Valckenaers en Maxim Storms (van Ballet Dommage) spelen de maffe figuren Klut en Lilo. Scenograaf Rachid Laachir performt als dienaar, voor de talrijke kostuums zorgde Maartje Van Bourgognie. De eindregie is in handen van Filip Bilsen (fABULEUS). Want hoe improvisoir los het geheel oogt, de structuur is strak.

De twee podiumbeesten storten zich in de zaal, halen met de pet walnoten op. De walnoten dienen ook als muntjes om een mechanisme (zoals de man of het spaarnijlpaard) in beweging te brengen. Alles draait om het geld, zoals ook in de film Black Cat White Cat van Emir Kusturica, waaruit het duo veel inspiratie haalde. Iedereen wordt er in een maffiasfeertje afgezet, maar er heerst ook een ‘joie de vivre’. De balkanmuziek klinkt door in de compositie van opgewekte geluiden en melodieën van papa Gerrit Valckenaers.

De productie is één groot klank- en taalspel in een visueel en fysiek kader. Het is alsof je meegaat in een achtbaan van rollende klanken en onbestaande woorden. Als de oersonate van Kurt Schwitters. Een eeuw na de dadaïstische speelsheid, na het mechanisch spel van Meyerhold en van Bauhaus-artiesten, na de slapsticks in de stomme films van de Dikke en de Dunne en van Buster Keaton en zo veel meer, krijgen we dat alles samen, niet in een reconstructie, maar in een nieuw uitgevonden straatspel in de schouwburg. Alle macht aan de Verbeelding. De Homo Ludens schittert hier in al zijn magie, in al zijn glorie en vergankelijkheid. Surrealistisch, dadaïstisch, totaal maf is dit theater in zijn eenvoud: spelen en dat laten zien. Dol én ingetogen spel wisselen elkaar af. Zo mooi om mee te maken.

Ik ben best wel jaloers op de kinderen van nu. Zij kunnen dat nu allemaal beleven. In mijn kinderjaren was dat wel anders. Ik zie de volle zaal vol kinderen van zes jaar en ouder genieten, ik geniet mee. Ik heb mij zelfs een beetje in toom moeten houden om niet mee te gaan in het spel om de flosj te pakken te krijgen.

Naar het einde wordt een hele zaalrij de scène opgetrokken. Ze vormen een stoet met de karren en voorwerpen. Theater als een spontane polonaise, theater als een ritueel feest. Wat een belevenis!

Foto: Maxim Storms