Het kleine meisje van meneer Linh is het tweede luik van een diptiek dat Guy Cassiers opzet rond het vluchtelingenvraagstuk. Maar waar Grensgeval (2016) de grote dramatische gebaren niet schuwde, is het lijden hier verstild tot de pijn van twee eenzame zielen.

De voorstelling, naar de gelijknamige roman van Philippe Claudel, kwam niet zonder slag of stoot tot stand. In juli stapte Dirk Roofthooft op, die met Cassiers onder meer de klassieker Bezonken Rood had gemaakt, uit ongenoegen met het personeelsbeleid van Toneelhuis – de details bleven versluierd. Tegenspeler Gene Bervoets nam Roofthoofts rol over en kreeg gezelschap van acteur Koen De Sutter. Een week voor de première bleek Bervoets te uitgeput om te spelen en Cassiers bewerkte de voorsteling in ijltempo van een dialoog tussen twee acteurs naar een multimediale monoloog voor één acteur. Het hoeft niet te verwonderen dat De Sutter op de premièreavond nog niet comfortabel in zijn tekst zat. Hij stond er letterlijk alléén voor, zonder zelfs maar een decor om zich aan vast te houden – op het toneel enkel wat stoelen, kleine muziekinstrumenten en de vertrouwde camera’s waarmee zijn beeltenis live werd gemanipuleerd.

De roman van ‘Claudel’ (2005) biedt veel ingangen: het is een verhaal van migratie, van vriendschap, van overleving, van zelfbedrog, samengeperst in de ontmoeting tussen twee mannen in rouw. Meneer Linh is een vluchteling uit een niet nader genoemd Aziatisch land, die uit zijn verwoeste dorp enkel zijn pasgeboren kleindochter heeft kunnen redden en terechtkomt in een slaapzaal in een (westerse) stad. Op een bankje in die stad, die voor hem een kluwen is van onbegrijpelijke stemmen, rennende lijven en luidruchtig verkeer, ontmoeten hij en de kleine Sang Diu meneer Bark, die het verdriet rond de dood van zijn vrouw van zich af komt roken. Hoewel ze elkaar in taal niet begrijpen voelen ze elkaars verlies – later blijkt dat ze zelfs een verleden, een oorlog delen. In eenvoudige gestes ontstaat een diepe vriendschap.

De focus die Cassiers kiest in zijn bewerking is niet het lijden an sich, maar het verlangen van beide mannen naar contact. De eenzaamheid en de isolatie blijken in dit nieuwe ‘land zonder geur’ nog het hardst om dragen. De taal is meneer Linh vreemd en dus flankeert Cassiers zijn protagonist liefdevol met beeldtaal: op het scherm verschijnen woorden, zinnen, soms hele dialogen, niet enkel te lezen maar ook te zien en te voelen, door de typografie die de tekst dynamisch maakt en woorden het gewicht geeft van woordbeelden. Dat zorgt voor context en verdieping. De onafgebroken aanwezigheid van het woord Sang Diu op het scherm illustreert bijvoorbeeld het belang van het kleine meisje voor de oude man. De taalmoeilijkheden van Linh worden concreet in zinnen waaruit de meeste letters zijn weggevallen. In het oplichten van het aaneengeschakelde woord verpleegsterverpleegsterverpleegster… is het onmogelijk het woord ‘sterve(n)’ te negeren.

Het gebruik van geanimeerde, gedynamiseerde tekst op scherm is een procedé dat Cassiers eerder hanteerde, bijvoorbeeld in SWCHWRM (2010), een meertalige jeugdvoorstelling die de beperkingen van de vreemde taal trachtte te overstijgen. Maar in Het kleine meisje van meneer Linh zorgt de typografie ook voor betekenissen die reiken buiten het verhaal van Claudel. Neem nu het woord ‘horizon’, dat in langzaam uit elkaar drijvende letters verschijnt op het moment dat meneer Linh wegvaart van zijn land. Onder dat uitdijende woord verschijnt het compacte woord ‘kind’ en het is onmogelijk om niét te denken aan een ronddobberend wiegje in een grenzeloze zee – met culturele connotaties van Mozes tot Aylan.

Het is op deze bijna onderhuidse manier dat Het kleine meisje van meneer Linh iets vertelt over een migratiecrisis die pas na de verschijning van Claudels boek zijn apocalyptische proporties heeft aangenomen. De terugkoppeling naar de realiteit gebeurt niet op de scène maar in het hoofd van de toeschouwer, en dat is effectiever dan de expliciete choreografie waarmee Maud Le Pladec ons in Grensgeval trachtte wakker te schudden. Bovendien slaagt De Sutter erin de bijna kinderlijk-naïeve personages van Linh en Bark vorm te geven met de nodige lichtheid en (wrange) humor. Mede daardoor komt het venijnige staartje dat bengelt aan Claudels ‘sprookje’ – de tragische overdracht van een levensreddende illusie van Linh op Bark – aan als een mokerslag. Zo complex en immens de menselijke tragiek, zo eenvoudig mooi is deze voorstelling.

Foto: Kurt van der Elst


‘Het is lang geleden dat ik nog zo hard heb gehuild.’ Emotionele reacties in CC Sint-Niklaas in de Biechtstoel van multimediaal kunstkritiekcollectief De Zendelingen.