Als het publiek binnenkomt, klinkt er een warm, open soundscape met af en toe een heldere kinderstem die soms verstaanbaar, soms niet, iets zegt. Op de toneelvloer ligt een intrigerend groot geometrisch object. Is het een visnet? Is het spinrag? Is het de uitvergrote vleugel van een libelle? En zo is de hele voorstelling een aaneenschakeling van beelden, geluiden en bewegingen die een schatkamer aan associaties ontsluiten.

Heel langzaam beweegt Bahoran bij aanvang zijn vinger om ergens op te wijzen. We belanden aldus van meet af aan in een kinderwereld: op elk continent van deze aardbol kan men observeren dat peuters met volwassenen communiceren door te wijzen. Wijzen doe je als je een observatie wilt delen met iemand anders. Misschien is het de meest basale vorm van communiceren. Vervolgens laat Bahoran het eerste wonder gebeuren: zittend op zijn hurken, zien we de peuter spelen in het zand. Hij trekt strepen, eerst dichtbij zichzelf, gaandeweg steeds verder weg, over zijn eigen lichaam en in een magische flow zijn we getuige hoe het kinderspel tot danskunst transformeert. Adembenemend.

In het kinderspel ligt mogelijk de kiem voor het kunstenaarschap en daar ligt ook de verbinding met Bahorans eigen zoon Kishan, die volgens de programmatoelichting non-verbaal is en 8 jaar oud. Als hij zich van zijn eerste kostuum ontdaan heeft, is het kind dat in het zand speelde, opgegroeid. Bahoran communiceert nu met een solo die men met net zoveel recht een monoloog zou kunnen noemen, zo veelbetekenend is het bewegingsrepertoire waar hij zich van bedient.

Bahorans volstrekt eigen bewegingstaal voltrekt zich in een gestage flow die zelfs doorgaat als hij stil staat. Het is die flow die de toeschouwer meeneemt in een roes waar dans als vorm van communicatie tussen mensen een onweerstaanbare kracht krijgt. De non-verbale wereld van Kishan kan ontsloten worden via de dans en aldus poëtischere perspectieven openen dan met woorden misschien mogelijk is.

Het wijsgebaar keert als een Leitmotiv regelmatig terug. Soms wijst hij op concrete elementen in zijn omgeving, maar in een latere monoloog lijkt hij zich ook in een smeekbede te wenden tot een spirituele aanwezigheid. De rijke compositie van Rik Ronner sluit naadloos aan bij de wereld die Bahoran ons voortovert. Zijn dansstijl ontwikkelt zich steeds verder en integreert steeds organischer elementen uit diverse bronnen tot zijn eigen signatuur.

Ook het spelelement keert terug in de wereld die Bahoran oproept. Halverwege de voorstelling wordt het intrigerende, meer dan manshoge metalen net (een ontwerp van Gregory Petrovich) van de grond opgetakeld en begint Bahoran ermee te spelen. Het laat zich niet makkelijk manipuleren en meerdere malen raakt hij in het object verstrikt waardoor het zich als een maliënkolder of dwangbuis om zijn lichaam plooit.

Een enkele lamp schiet onverwacht los uit het plafond en bungelt een poosje heen en weer terwijl het blijft branden. Dit wordt de opmaat tot een wonderschone lange lyrische solo waarmee de voorstelling besluit. Bahoran is in staat om elke spier en elk gewricht van zijn lichaam onafhankelijk te activeren terwijl hij baadt, niet ín, maar mét het licht uit de enkele lichtbron. Om Wittgenstein te parafraseren: waarover je niet spreken kan, moet je dansen.

Foto: Sjoerd Derine