Het is zelden een goed teken als een theatermaker voor zijn voorstelling begint alvast een uitleg komt geven. Het duidt vaak op een gebrek aan vertrouwen in de zeggingskracht van het werk zelf (of in het interpretatievermogen van het publiek), of een overmatige controledrift van de maker over de ‘boodschap’ van het werk.

KINTSUGI, de nieuwe voorstelling van muziektheatermaker Tom Jaspers, maakt wat dat betreft geen beste eerste indruk. Op de trappen van de Rotterdamse Schouwburg legt de maker uit dat de gelijknamige Japanse hersteltechniek, waarbinnen gebroken objecten met goudlijm worden gerepareerd zodat de barsten zichtbaar blijven, in zijn voorstelling symbool staat voor de veerkracht (‘resilience’) van de mens – en dat we die veerkracht specifiek in de context van ‘child abuse’ moeten lezen. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit een voorstelling heb bezocht waar de centrale metafoor die de maker hanteert van tevoren zo letterlijk wordt uitgelegd.

De reden daarvoor is natuurlijk dat je als maker het risico loopt je voorstelling volledig plat te slaan, omdat het publiek dan alleen nog maar door de lens die je hebt aangeboden naar de voorstelling gaat kijken. Het kost in het begin van KINTSUGI dan ook moeite om de woorden van Jaspers weer even los te laten en de voorstelling met een open blik gade te slaan. In de Krijn Boon Studio hangen er witte scherven in de lucht, en ligt een van de scherven in het midden als podium op de grond. Daaromheen kan het publiek vrij bewegen. Drie zangers/performers, deels goud geschminkt, nemen verschillende plekken in de ruimte aan en zingen woordeloos, zoekend, tastend naar betekenis en vorm.

Teksten in voice-over introduceren een narratief element. In verschillende fragmenten, ingesproken door verschillende acteurs (steeds mannen, maar van verschillende leeftiijden), wordt gerefereerd aan de ervaring van kindermisbruik- en mishandeling, en de manier waarop die gedurende je hele leven in je lijf en in je geest blijft zitten. Niet alle teksten zijn even sterk (als nog één schrijver me de metafoor van de kikker in de pan die zich langzaam laat doodkoken voorschotelt bega ik een ongeluk), maar over het algemeen slaagt Jaspers er goed in om een balans tussen poëzie en een directe benadering van het thema te treffen, vooral in de teksten die hij zelf voordraagt.

De interactie tussen gesproken tekst, zang en beweging (en de muzikale begeleiding door violist Anne Eding) werkt het beste als de twee sporen niet al te letterlijk op elkaar reageren, en daarmee complementair aan elkaar werken. Als de choreografie of het stemgebruik wat illustratiever wordt, neigt KINTSUGI al snel naar kitsch, zoals wanneer een viool in de armen wordt gewiegd als een baby, of wanneer de performers vanuit een liggende positie proberen op te staan maar daar steeds niet in slagen.

Lange tijd biedt de voorstelling de ruimte om ook tegen Jaspers’ introductie in te bewegen. De metafoor van zichtbare barsten hoeft immers niet over veerkracht te gaan, maar ook suggereren dat een jeugdtrauma nooit écht gerepareerd kan worden, dat je altijd de littekens met je mee zult dragen. Verschillende teksten en zangpartijen creëren een ruimte waarin juist dat idee van ‘gebroken zijn’ met compassie en mededogen kan worden onderzocht.

Pas als aan het slot van de voorstelling een beweging naar ‘herstel’ wordt gemaakt, verliest KINTSUGI die prettige ambiguïteit. Plotseling wordt het duidelijk waarom Jaspers in de introductie het thema van ‘resilience’ bleef onderstrepen: zijn voorstelling werkt uiteindelijk naar een sentimenteel, troostrijk einde toe. Vooral de in het Duits gezongen teksten die door Charles Hens worden gebracht hebben een zalvende werking: banale passages over ‘schreeuwen in het duister’ en ‘de pijn in de ziel’, die de voorstelling van iedere scherpte beroven.

KINTSUGI voelt als een zeer persoonlijke voorstelling. Misschien té persoonlijk: de focus op heling en de neiging om het publiek alles te willen uitleggen zitten de dramatische gelaagdheid van het werk in de weg.

Foto: Naomi Noltes