‘Blow winds and burst your cheeks! / Rage! Blow! You floods and hurricanes / pour until you’ve soaked our steeples /drowned the weathercocks!’ Met deze tekst uit het derde bedrijf van Shakespeares King Lear opent de gelijknamige voorstelling van Holland Opera op Fort Rijnauwen. Tijdens de ouverture zijn de in zwart pak met dito hoge hoed gestoken koorzangers in begrafenispas vanuit het groene struikgewas rechtsboven de musici naar voren geschreden. Meerstemmig zingen zij de omineuze woorden en meteen is voor iedereen duidelijk: dit gaat niet goed aflopen.

Voor zijn 25-jarig jubileum heeft Holland Opera de tragedie van William Shakespeare teruggesnoeid tot een behapbare anderhalf uur. Vele subplots werden weggelaten of ingenieus samengevoegd. Zo is Edmund (Alexander de Jong) in deze versie niet de bastaardzoon van Gloucester, maar van Lear zelf (Wiebe Pier Cnossen). Diens jongste dochter Cordelia (Elisabeth Hetherington) treedt tevens op als de arme Tom. Zo staat zij de koning bij op zijn eenzame zwerftocht over de hei, als hij door zijn andere dochters verstoten is en zijn verstand verliest. Cordelia zal uiteindelijk de onruststoker Edmund met zijn eigen zwaard doodsteken, nadat die ook haar dodelijk verwond heeft. Zij sterft in de armen van Lear, die zich pas dan realiseert hoe blind hij is geweest voor haar liefde.

Het libretto is een slimme mix van oorspronkelijke verzen van Shakespeare en nieuwe teksten van Jurrian van Dongen. Het verhaal is goed navolgbaar, een enkele incongruentie daargelaten. Want hoezo herkennen Goneril (Ekaterina Levental) en Regan (Kelly Poukens) hun halfbroer Edmund niet? Weliswaar heeft Lear diens smeekbede om liefde en aandacht bruut afgewezen, maar ze zijn wel samen met hem opgegroeid. Toch laten beiden zich door Edmund verleiden wanneer hij hun als patserige passant – vergezeld van vier vervaarlijke motorrijders – zijn verliefdheid voorspeelt. Overtuigend is wel de spiegeling met hun eigen handelen: met geveinsde liefdesbetuigingen hebben zij eerder hun vader zijn rijk afgetroggeld.

Een tweede incongruentie vormen de soms lollige teksten en dito dansjes van de motorrijders van 155 (eenvijfvijf). Deze staan haaks op de tragische inhoud, maar gaan er bij het publiek in als koek. Mooi zijn de simpele, maar doeltreffende beelden die het potentieel van de magische ruimte rond Fort Rijnauwen volledig benutten. Tegen het decor van een ondergaande zon (naderend onheil!) komen Goneril en Regan vanuit de verte aangestoven in een super-de-luxe cabrio. Hooghartig schrijden zij in koninklijke witte robes over het gras, Cordelia komt in – eveneens wit – broekpak aangehold vanaf een kerkhof vol roestige grafzerken. De verhoudingen zijn meteen duidelijk: zij is het buitenbeentje in deze tragische familie.

Een plankier boven de musici fungeert als kasteel, dat bereikt wordt via een stalen trap met een draaipoort. Als Lear zijn dochter Cordelia verstoot omdat zij weigert hem te vleien, rammelt zij vergeefs aan het gesloten hek. Wanneer later de loopbrug onherroepelijk omhoog wordt getrokken begrijpen we: Lear komt er niet meer in, hij is zijn land definitief kwijtgeraakt aan Regan en Goneril.

De beide zussen verliezen hun aristocratische houding in hun gekijf tegen hun vader en vechten elkaar in rode pakjes letterlijk dood vanuit jaloezie over Edmund: ‘Edmund is mine!’ Tegen het einde vult een glazen hok zich met rook, die zich dankzij de windstilte in trage mistige slierten door het dal verspreidt. De drie gestorven zussen en Edmund betreden hierdoorheen het dodenrijk, Lear blijft als enige levende in diepe treurnis achter. Het koor en Cordelia zingen ‘No child no home. / Much deeper than the sea. / Death, death’s second self / that seals up all in rest.’

Zoals het libretto is samengesteld uit losse fragmenten, zo is ook de muziek een eclectische mix van flarden Verdi – met onder andere een schitterend door het koor gezongen ‘Dies Irae’ uit diens Requiem – en nieuwe noten van Fons Merkies. We horen referenties aan Igor Stravinsky en Kurt Weill, met puntige ritmes en volks-jolige melodietjes. Arrangeur Niek Idelenburg verrijkt de klankkleur van het Jong Nederlands Blazers Ensemble met slagwerk en zowel akoestische als elektrische (bas)gitaar. Een scheurende solo begeleidt de angstaanjagende opkomst van Edmund en zijn motorrijders. De contrabas produceert spookachtige ritselklanken wanneer Lear zijn voorgevoelens bezingt: ‘Can you hear them gnawing at my throne?’

Dat Merkies zich thuisvoelt bij filmmuziek en musical is goed hoorbaar. De zanglijnen zijn declamatorisch en worden over het algemeen verstaanbaar gezongen. Idelenburg weet deze organisch te verbinden met de meer operateske aan Verdi ontleende passages, hoewel hij naar mijn smaak iets te ruimhartig strooit met komische noten. Ontroerend zijn de ingenieus door elkaar gevlochten lijnen van althobo en klarinet bij Cordelia’s klaagzang na de verstoting door haar vader. De Canadees-Nederlandse Elisabeth Hetherington zingt onder meer Verdi’s ‘Willow Song’ zeer ingeleefd, met een zuivere, pure sopraanstem. Zij is de ster van de avond en krijgt na afloop terecht het meeste applaus.

Met King Lear zet Holland Opera een mooie voorstelling neer, waarbij kleine onvolkomenheden in het spel van de musici en de aansluiting met de zangers gecompenseerd worden door de inventieve regie van Joke Hoolboom en de betoverende setting van Fort Rijnauwen.

Foto: Ben van Duin