Met Kinderen op Nora schreef Robert Icke een vervolg op de Ibsen-klassieker Een poppenhuis. Zijn onvermogen om voorbij de structuur van een klassieke tragedie te denken resulteert in een geforceerd melodrama.

Het einde van Henrik Ibsens Een poppenhuis, waarin hoofdpersonage Nora ervoor kiest om haar man Torvald te verlaten, is een van de meest invloedrijke ontknopingen in de theatergeschiedenis. Het stuk was bij de publicatie in 1879 zo controversieel dat de Duitse en Britse versie in eerste instantie een herschreven einde meekregen, waarin Nora netjes bij man en kinderen blijft. Het mocht niet baten: al snel werd de oorspronkelijke tekst in ere hersteld en werd Nora een belangrijk boegbeeld voor de westerse vrouwenemancipatie. Maar de voorstelling was niet alleen maatschappelijk gezien baanbrekend: hij wordt ook gezien als een formalistische revolutie, onder meer vanwege de psychologische diepgang van het stuk.

Het is daarom enigszins ironisch dat Kinderen van Nora, het vervolg dat auteur/regisseur Robert Icke op het stuk schreef, teruggrijpt op een veel oudere vertelstructuur dan die van Ibsen. Icke die in eigen land beroemd werd door zijn – althans voor Britse begrippen – radicale bewerkingen van repertoire als Romeo en Julia, Maria Stuart en de Oresteia, giet zijn stuk in de vorm van een klassieke tragedie waarin geloofwaardige psychologie is ingeruild voor simplistische Freudiaanse mechanismes, die net zo onontkoombaar zijn als de noodlotswerking van weleer.

Kinderen van Nora begint waar Een poppenhuis eindigt: bij het vertrek van Nora. In Icke’s regie speelt Claire Bender haar vanaf het begin als een verward meisje, die zichtbaar moet worstelen om onder de duim van haar echtgenoot vandaan te komen. Torvald (Aus Greidanus jr.) reduceert haar op zijn beurt met een eindeloze reeks koosnaampjes steeds tot kind. Tevergeefs: Nora vertrekt, Torvald blijft alleen achter, de deur valt met een harde klap in het slot.

Zoals de titel al doet vermoeden is het Icke echter nauwelijks om de oorspronkelijke hoofdpersonages te doen – Nora blijft in zijn voorstelling een figurant in haar eigen verhaal en een spook in het leven van de andere personages. Het draait om haar drie kinderen Emmy (Marieke Heebink), Ivar (Steven van Watermeulen) en Bobby (Jasmijn de Kloet), die ieder hun leven lang worstelen met het vertrek van hun moeder. Als volwassenen slagen ze er nog altijd niet in om de echtscheiding van hun ouders te verwerken: ze verdrinken in zoveel bindings- en verlatingsangst dat het hen verhindert om zelf betekenisvolle relaties aan te gaan.

Icke lijkt bij deze eindconclusie te zijn begonnen en vindt die schijnbaar zo logisch dat ze verder geen nuancering meer behoeft. In plaats van psychologische complexiteit te bieden, blijft hij op die ene toets hameren: deze personages zijn uitsluitend te begrijpen als het product van hun jeugdtrauma. In de enscenering grijpt hij iedere kans aan om dit punt door je strot te rammen: Heebink en Van Watermeulen kijken vol stil verdriet naar de scènes tussen Torvald en Nora, die elkaar na hun break-up niet echt kunnen loslaten; in ruzies met hun partners richten ze zich op de acteurs die hun ouders spelen; de steeds opnieuw weer keihard dichtvallende deur benadrukt het constant resoneren van Nora’s vertrek in al hun doen en laten. De platte symboliek wordt op bepaalde punten zo alomtegenwoordig dat ik er alleen nog maar om kon lachen, alsof het opzettelijke satire betrof.

Waar Ibsen een stuk schreef over de mogelijkheid van verandering, van emancipatie, van het ontkomen aan een maatschappelijk opgelegd juk, antwoordt Icke met een drama waarin iedere ontsnapping onmogelijk is: de mens wordt bij hem onherroepelijk door zijn omstandigheden gevormd. Niet alleen is dat een onwaarschijnlijk ouderwetse manier om naar menselijk gedrag te kijken, het levert ook nog eens een dodelijk saai stuk op dat van begin tot eind voorspelbaar is.

Foto: Jan Versweyveld