De Kersentuin, het laatste toneelstuk van Tsjechov, werd op het Holland Festival gespeeld door het Russische gezelschap Maly Drama Theatre in een bewerking van regisseur Lev Dodin. Het sterke acteerwerk was naturel en zeer dramatisch en het stuk boette ondanks de taalbarrière – het werd in het Russisch gespeeld met Nederlandse boventiteling – niet aan kracht in.

Wat deze bewerking van De Kersentuin de moeite waard maakte waren, behalve uiteraard Tsjechovs tekst, onmiskenbaar het acteerwerk en de slimme aanpak van het toneelbeeld. Om met dat laatste te beginnen: de grote zaal van de Stadsschouwburg Amsterdam leent zich op het eerste gezicht niet bepaald voor een intieme setting. Dit loste Maly Drama Theatre op door zijn decor – het met lakens bedekte interieur van het landgoed dat een adelijke familie dreigt kwijt te raken – voor het podium te plaatsen. De spelers stonden daardoor dicht op het publiek en speelden af en toe zelfs vanaf de eerste rij. Twee zij-ingangen van de tribune deden dienst als coulissen en ook de ruimte van het middengangpad werd nuttig besteed.

De sterke en enigszins groteske rollen maken De Kersentuin tot een genot om naar te kijken. Centraal staat de adellijke dame Lyubov Ranevskaya (Kseniya Rappoport) die moeite heeft afscheid te nemen van de kersentuin die bij haar landgoed hoort. Zij en haar excentrieke bediende Yasha (Stanislav Nikolkiy) voelen zich na een vijfjarig verblijf in Parijs te mondain voor een leven in de Russische provincie. Waar Rappoport constant spanning weet vast te houden met haar levendige mimiek en nerveuze lichaamstaal, vormt Nikolkiy de comic relief wanneer hij achter de bedienden van het landgoed aangaat.

De eeuwige student en quasi-intellectueel Pyotr (Oleg Ryanzantsev) en de plompe selfmade man wiens vader en grootvader lijfeigenen waren van de adellijke familie (Danila Kozlovskiy) komen zeer hedendaags over, ondanks dat het stuk in 1904 op papier is gezet. Kozlovsky haalt, wanneer het hem is gelukt het landgoed over te nemen, alles uit de kast met dans en zang.

Maar het knapst aan het acteerwerk is dat de spelers het midden vinden tussen grootse dramatische gebaren en psychologisch authentieke gebaren en reacties. Bovendien zetten de spelers veel in op de lach zonder flauw te worden, wat het toch nogal droevige plot – over vergane glorie en verloren zielen in een maatschappij met kantelende structuren – enigszins verluchtigt.

Desondanks zakt de spanning bij de drie uur durende voorstelling hier en daar wat in. Wanneer de nieuwe grootgrondbezitter tegen het eind van het stuk in een monoloog vertelt over de vakantiehuisjes die hij op het landgoed gaat plaatsen, begint het publiek te applaudisseren, tot grote irritatie van een Tsjechov-kenner op de eerste rij. Door te klappen voor de woorden van zo’n ordinaire efficiëntie-denker laat het publiek zien niet echt doordrongen te zijn van de lading van het stuk.

De echte slotwoorden komen van de kamerheer die, ontheemd door het verdwijnen van de hiërarchie in de samenleving, vertelt dat bevrijde lijfeigenen eigenlijk niet wisten wat ze dan met hun leven moesten. Nederlands publiek en Russische tragiek: het behoeft nog wat oefening.

Foto: Viktor Vassiliev