Op de dag af drieëntwintig jaar na de oorspronkelijke première bij het Ro Theater, ging Jack Wouterse afgelopen zaterdag wederom in première in de rol van Keefman. In 1999 waren de kritieken op de monoloog lovend. Afgaande op deze herneming rijst de vraag waarom men toen zo enthousiast was.

Het verhaal van Keefman, geschreven door Jan Arends (1925-1974) en in 1975 voor het eerst opgevoerd bij Toneelgroep Centrum in regie van Peter Oosthoek, bestaat uit een zevental monologen waarin het titelpersonage, een psychiatrisch patiënt, op een rijtje zet wat hij zijn psychiater altijd al had willen zeggen. De man bekritiseert, in beschimpende en betichtende taal, de therapeutische stappen die de psychiater zet en de toekomst waarop deze hem voorbereidt.

Al vanaf het begin smeekt Keefman indirect om in de inrichting te mogen blijven, omdat hij de buitenwereld niet aankan. Om zijn zelfrespect nog enigszins overeind te houden, verpakt hij dit verzoek in de oplossing om zich binnen de muren van de kliniek in te zetten voor zijn mede-patiënten.

Wouterse geeft zijn personage eerst een timide en onbeholpen fysieke gestalte. Hij loopt krom, schuifelt voorzichtig door de ruimte. Alle handelingen gaan langzaam, maar toch gedecideerd. Telkens als hij een van de vele kopjes koffie opdrinkt, pakt hij het suikerklontje van het schaaltje en doet het in het borstzakje van zijn overhemd. Hij praat in de richting van een camera die schuin rechts van het publiek hangt.

Echter, hoe langer de patiënt in de camera kijkt, hoe woester hij wordt op de wereld om hem heen. Keefman zegt met doofstomheid rond te lopen: een zelfbedachte kwaal, die hem een soort alibi verschaft om niet als volslagen debiel te hoeven worden beschouwd. Maar hoewel Keefman uit alle macht argumenten aansleept om maar niet als gek te hoeven worden gezien, verraadt de patiënt zich in bijna alles wat hij opbrengt.

Hoe langer het stuk duurt, hoe agressiever de man zijn psychiater de les leest. Deze felle toon en grote gebaren, die Wouterse als acteur op het lijf zijn geschreven, zijn niet alleen hier en daar geestig: door de manier waarop hij vertelt laat hij onbewust ook de immense onmacht zien.

Desalniettemin wordt maar op een enkele momenten het lot van het titelpersonage echt invoelbaar. Wouterse zet zijn Keefman haast non-stop onstuimig en kwaad neer. Na een half uur een patiënt des donders, zou je toch wensen meer empathie te voelen voor het personage. Zijn wanhoop wordt meer dan eens tentoongesteld, maar het verdriet, het trauma en de kwetsbaarheid van Keefman krijgen onvoldoende podium. Het volume ‘verontwaardigde kwaadheid’ is daarvoor te hard aangezet en mist dramatische dubbelheid.

Uit de aankondiging van de voorstelling blijkt dat Wouterse nieuwe lagen in de tekst ontdekte die meer passen bij deze tijd. Hij ziet in Keefman minder het ‘ik tegen de rest van de wereld’, en meer de sociale eenzaamheid en het zoeken naar verbintenis. Maar is telkens alles in boosheid portretteren echt een zoektocht naar verbintenis?

Wat vaststaat is dat het afdalen in Keefmans binnenwereld een diepe eenzaamheid exposeert. Keefman kijkt in de camera en ziet in deze bewaking iets wat hem nooit gegund is of zal worden: controle. Helaas kon ik ook geen controle houden over mijn eigen gedachtes. Door de eentonigheid in spel gaan de gedachtes naar buiten de zaal. Naar de foyer. Naar buiten.

Foto: Anne Harbers