De Brits-Bengaalse choreograaf Akram Khan is internationaal een grote naam. Juist daarom is het interessant om werk uit zijn beginperiode te zien. Kaash uit 2002 is een pure dansvoorstelling met vijf performers die een goed beeld geven van zijn nieuwe aanpak van de klassieke kathak.

Volgens het verhaal kon alleen de beloning van een hamburger achteraf de jonge Akram Khan naar kathakles lokken. Hou dus vol, ouders. Sleep je kind naar ballet, plant het achter de piano, beloon het pas als het drie schilderijen af heeft, om de mogelijkheid op een carrière in de kunst niet in de knop te smoren.

Kathak is een eeuwenoude Indiase dansvorm met een eigen symbooltaal. Aan niet-ingewijden zoals ik zal veel van de betekenis duister blijven, net zoals het lastig is om de impact van Khans modernisering op zijn waarde te schatten. Dat neemt niet weg dat er ook zonder uitgebreide kennis vooraf voor een dansliefhebber veel te genieten valt, zeker met de performers die Khan inzet.

Kaash (Hindi voor ‘als’; niet erg verhelderend) uit 2002 is de eerste avondvullende groepschoreografie van Khan. Toen al lukte het hem om toonaangevende kunstenaars bij zijn werk te betrekken. Componist Nithin Sawnhey en zeker beeldend kunstenaar Anish Kapoor (Turner Prize 1991) waren destijds al gevestigde namen. Hun werk vormt een belangrijke bijdrage aan het succes van het stuk, dat een remake volledig verdient.

Het begin is martiaal, met dreunende trommelslagen, zwarte uniformen en pittige, afgemeten gemeenschappelijke bewegingen met zwaaiende armen. Tussen het geweld van Kristina en Sadé Alleyne, Nicola Monaco en Sarah Cerneaux staat Sung Hoon Kim bewegingloos naar Kapoors achterdoek te kijken. De voorstelling verloopt verder zoals veel dansvoorstellingen: na een gemeenschappelijk begin gaat eerst één danser een eigen weg, daarna meer. Dan volgen er duetten, trio’s en soli.

In de muziek van Sawnhey zitten drie lagen, die hun echo hebben in de bewegingen. De percussie met zware trommen en lenige tabla’s, de vocale ritmische patronen die gebruikt worden bij het instuderen van de dans (tagadagadagada) en ijle, boventoonrijke geluiden als van een glasharmonica. De dansers wisselen ritmisch voetenwerk en abrupte armbewegingen af met brede wervelingen en lyrische gebaren.

Het achterdoek van Anish Kapoor lijkt een hommage aan Mark Rothko. De donkere rechthoek met omfloerste contouren op een lichte achtergrond verandert met het licht en lijkt te krimpen of juist uit te dijen. Ondersteund door een geluidsexplosie verandert het in een zuigend zwart gat. Zo heeft de belichting van Aideen Malone ook zijn invloed op de waarneming van de danserslichamen.

Als de muziek ophoudt, begint een van de tweelingzussen Alleyne aan een solo waarin ze zich in zulke bochten wringt dat je het zicht op voor- en achterkant soms kwijtraakt. Sung Hoon Kim neemt het einde van de voorstelling voor zijn rekening, ook al met verbluffende lichaamsbeheersing. Waarom dat het eind is, werd me niet duidelijk: de spanningsboog had evengoed langer of korter kunnen zijn.

De kwaliteiten van de dansers zijn enorm. Prachtig om te zien, maar hun virtuositeit riep bij mij eerder bewondering op dan emotie. In zijn latere werk, waarin Khan de kathaktraditie nog meer oprekt en uitbreidt, kreeg het gevoel een prominentere rol.

Foto: Jean Louis Fernandez