Onrust, onrust in het hoofd: waar kijken we naar? Op wie moeten we letten? Wie hoort erbij en wie niet? Als onderdeel van het festival Incubate zitten we op een geheime locatie in Tilburg te kijken naar het verregende leven op een plein, terwijl we met muziek op onze oren wachten op het begin van de dansvoorstelling Jukeboxcity. Gezelschap Vloeistof speelt met onze aannames over de vorm van een voorstelling en vlecht fictie en werkelijkheid op verschillende manieren door elkaar. Soms wat rommelig, vaak grappig, met een grote rol voor de fantasie van de kijker, maar een echte climax blijft uit.

Choreografen Yuri Bongers en Anja Reinhardt zetten hun publiek direct aan het werk met hun uitgestelde begin. Ze nemen de tijd om ons te laten landen op deze plek, dit plein, waar mensen hun boodschappen doen, hun fiets parkeren, hun kinderwagens voor zich uit duwen, en waar wij verwachten dadelijk een of meerdere dansers aan het werk te zien. Doordat ze dit moment uitstellen gaan we zelf puzzelen. Die groep met die rode jasjes, hoort die erbij? Die jonge gasten met die rugzakjes en die hippe sneakers, zijn zij het? Een man die precies diagonaal de ruimte oversteekt, ja dat is vast een artistieke keuze, een opmaat voor een solo, een duet. Maar nee. Pas op het moment dat we iemand via onze koptelefoons horen ademen vinden onze ogen rust: hij hier, baardje, spijkerbroek, ja. De onmetelijke buitenruimte krijgt focus.

Niet dat het dan gedaan is met de puzzel. Die wordt op een speelse manier voortgezet doordat deze jongen, Wannes de Porre, korte uitspraken doet over de passanten – het zijn filmtitels, namen van populaire songs, ‘The Red Shoes’, ‘Legally Blonde’ – en ons hiermee aan het zoeken houdt. Op wie zou het slaan? Gaat zij met die rode schoenen ook meedoen? Het tempo is rustig, schijnbaar gedicteerd door de lichte regen. Wanneer een tweede performer, Ulrike Doszmann, zich bij hem voegt neemt de dynamiek toe. De twee verzinnen uitspraken voor de mensen die het plein oversteken. ‘In mijn thuisland Albanië was ik kickboxkampioen, maar hier weet niemand dat van mij.’ ‘Ik laat niet merken dat ik mij schaam voor mijn moeder omdat ze zich altijd staande laat houden door straatverkopers.’

De uitspraken worden absurder – ‘Ik probeer vandaag deze motor helemaal leeg te rijden’ – en de performers mengen zich onder het publiek. Hun bewegingen zijn alledaags maar zoeken eerst kort, dan af en toe wat langer, dansantere vormen. Vanuit haar regiepositie dirigeert Anja Reinhardt met twee muziekstukken door elkaar een soort stoelendans, een bewegingsspel dat afwisselend bestaat uit rennen en vloeiende dansbewegingen. Wij bezoekers kijken, omdat we weten dat we ergens naar kunnen kijken. Maar wat zien de mensen op straat die nietsvermoedend op zoek zijn naar een jurk, een kop koffie of hun fiets? Zij zien ons niet kijken. Het publiek is deel van het geheim.

De performers bespelen de volledige ruimte. De achterwand is een groot winkelpand. Links achter op het ‘speelvlak’ staat een hoge, brede pilaar en rechts is een rij winkels, waardoor ze soms afgaan en opkomen. De grote plantenbakken links en rechts vormen een soort coulissen. Zijn ze daartussen verdwenen, dan is het speelvlak niet leeg maar nog altijd in gebruik, en op de wisselende muziekstukken uit de jukebox op ons hoofd ontstaan scènes, miniatuurtjes, filmische beelden. Zonder het te weten toont de stad haar verhalen.

En zonder het te weten zijn de passanten soms tegenspelers. Wannes wil een meisje, dus gaat hij op de vrouwen af, laat zich zien, lacht en biedt zich aan met een charmant dansje. Ulrike meent dat mannen altijd naar de vrouwen kijken en loopt licht foeterend rond: ‘Kijk, dan, kijk! Hij ook weer. Het is een groot kijkfestijn!’ De meeste wandelaars laten het gelaten passeren. Heel af en toe reageert iemand glimlachend, verontschuldigend, inderhaast doorlopend. Zelfs wanneer de danser uitprobeert wat er gebeurt als hij plots op de grond valt. Hier in Tilburg trekt het nauwelijks een wenkbrauw omhoog.

Voor de spanningsopbouw is het gewaagd om een serie opeenvolgende sequenties achter elkaar te monteren die niet op elkaar voortbouwen. Een climax blijft uit als de passanten niet inspelen op wat de performers willen laten gebeuren en er zich ook geen verhaallijn tussen de twee performers ontrolt. We zien een aantal grappige voorbeelden van lichte interactie, maar tot interventies komt het niet. De twee dansers volgen ieder hun eigen pad en komen niet samen op de ‘vloer’. Wel kondigen ze samen het einde van hun performance aan, vanuit hun uitgangspositie vlak voor hun publiek, kijkend naar hetzelfde straatbeeld, nu in de zon. Nog een stuk muziek en dan zal het gedaan zijn, onze gestolen blik op de stad.

Foto: Joyce van Belkom