Van novelle naar theatermonoloog naar volwaardig toneelstuk: dat is er zo ongeveer gebeurd met Juffrouw Else (Fräulein Else, 1924) van de Weense arts en toneelschrijver Arthur Schnitlzer.

Else is een negentienjarig meisje dat haar failliete vader kan redden door zich een kwartier naakt te tonen aan kunsthandelaar Von Dorsday, ‘alles platonisch’, zoals de man haar overtuigt. Met de dertigduizend, nee, het wordt vijftigduizend gulden is haar familie van de smaad van bankroet gevrijwaard. Moet ze het doen? Is het geen prostitutie? Moet ze haar lichaam verkopen, al is het alleen maar aan gulzige blikken?

In een briljante monologue intérieur geeft Schnitzler, die bevriend was met psychiater Freud, de innerlijke worsteling van Else weer. Feitelijk staat ze schaakmat: haar ouders staan aan de kant van de bevriende kunsthandelaar. En wat is nu een kwartiertje? En dat kijken, is misschien ook spannend. In het door verholen seksualiteit gedomineerde Wenen van het interbellum biedt Schnitzlers werk, waartoe ook het door erotiek begeesterde Reigen (1896-1897) behoort, een blik op verborgen verlangens. Else is ‘ja’ en ‘nee’ tegelijkertijd.

In 1937 gaf het Haagse Hofstadtooneel de Nederlandse première, waarover een recensent destijds schreef: Else ‘dobbert tusschen een narcistische verliefdheid op haar eigen lichaam, weerzin tegen ‘den’ man, en tegelijk de lust zich cadeau te geven’. Trouwens, deze voorstelling was geen monoloog, maar een versie met meerdere acteurs, en slechts één juffrouw Else.

Al meteen in jaar van publicatie werd Juffrouw Else in Wenen bewerkt voor het toneel als een traditionele voorstelling, vergelijkbaar met de Haagse uit 1937. Daarna werd Juffrouw Else ook als solo gebracht. Het werd een geliefd stuk, mede door de innerlijke dramatiek ervan en de erotische lading. Actrice Will van Kralingen bracht het zo’n twintig jaar geleden als monoloog, nu heeft Manon Barthels voor Theater Branoul in Den Haag het verhaal bewerkt tot een voorstelling met drie actrices die Else spelen en één acteur in de rol van Von Dorsday. De actrices zijn identiek aan elkaar: drie keer hetzelfde zwarte Louise Brooks-kapsel, drie keer zwarte jurken en drie keer slikken ze het kalmeringsmiddel veronal.

Tegen een eenvoudig decor van openslaande deuren zitten ze naast elkaar en bewegen zich als in een choreografie: exact gelijk zwiepen ze hun benen over elkaar. Ze vullen elkaar aan, vallen elkaar in de rede, als de ene twijfelt en ‘nee’ roept tegen die vuilak, is de ander juist gecharmeerd van het voorstel. Bovendien: ze kan haar vader (vaderbinding! Freud!) toch niet iets weigeren? In haar moeder vindt ze ook nog eens een rivale: zij wil het schandaal van bankroet voorkomen en zet daartoe haar dochter in. Haar naaktheid is als het familiekapitaal. Maar zijzelf wil zuiver blijven.

Zo wordt Else heen en weer geslingerd. Amy van der Weerden, Marit Meijeren en Jessie Wilms vertolken de drie Elses; Bob Schwarze voert de regie en is Von Dorsday. Het tempo ligt hoog en dat is goed, elke overweging van Else roept vrijwel onmiddellijk een tegengedachte op. Ze is onophoudelijk in dialoog met zichzelf. Die innerlijke strijd wordt door het spel van de drie uitstekende actrices een uiterlijke strijd.

Er is, voor wie het wil zien maar het wordt niet nadrukkelijk gebracht, een lijn met de huidige #Me Too-beweging in de film- en entertainmentwereld. Von Dorsday is bereid het bedrag ter beschikking te stellen, maar ‘daar moet wel iets tegenover staan’. Vanaf dat Else dertien is, is haar schoonheid een lust voor het oog voor hem. Nu ze negentien is, kan hij toeslaan.

Naar het slot neemt de dood de plaats in voor alle erotiek, de pillen veronal die Else slikt doen haar langzaam in het dodenrijk wegglijden. Aan het slot zien we de drie actrices, gehuld in diepzwarte bontmantels, flirten met zowel Von Dorsday als met de dood. Vanachter uit de zaal klinkt de stem van Schwarze. De enerverende kracht die juffrouw Else aanvankelijk had, is verloren.

Foto: Janko Duinker