Zijn ouderlijk huis is ‘van fluweel’, zingt Raf Walschaerts in zijn openingslied van Jongen toch. Alle herinneringen die hij eraan heeft, zijn fijn en zacht als deze stof. Hij laat er zichzelf – met 49 jaren wijsheid op zak en getekend door het leven – naar terugkeren in een ingenieus in elkaar gevlochten theaterverhaal.

Heden en verleden komen erin samen. Hij zet personages en gebeurtenissen naar zijn hand als het verhaal daarom vraagt. Hij maakt ze en laat ze weer verdwijnen. De verteller laat zich er met groot gemak zelfs door manipuleren.

In wiens handen je ouderlijk huis ook is, het blijft van jou. Al is Walschaerts er al tientallen jaren weg en hebben zijn ouders het verkocht, als hij er op een dag aanbelt, is het zijn bel waarop hij drukt. Hij is uitgenodigd te komen eten en gaat zitten aan ‘zijn tafel’, op ‘zijn plek’ en op zijn eigen stoel. ‘Een tafel is niet van jou, die wórdt van jou,’ verklaart hij zijn gevoel daarbij. En dan heeft hij ook nog eens bedacht dat zijn ouderlijk huis is gekocht en wordt bewoond door zijn grote liefde Lies en haar man. De wanhoop van de jaren nadat hij haar verloor, de gemiste kansen en de jaloezie, het komt allemaal weer boven.

Raf Walschaerts, helft van het poëtische Vlaamse theaterduo Kommil Foo, maakte met zijn solovoorstelling Jongen toch het afgelopen jaar grote indruk in thuisland België. De komende maanden is hij met dit theaterverhaal ook te zien bij ons, de noorderburen.

Het is een spel met fantasie en werkelijkheid. Het zou allemaal best zo kunnen zijn. Waarom niet? In die zin is deze solovoorstelling een herkenbare voortzetting van wat hij met broer Mich vele jaren in de theaters brengt. Net zo poëtisch in taalgebruik, even muzikaal, verstild en melancholisch.

In de setting van Kommil Foo heeft hij de broer als mee- en tegenspeler. Jongen toch heeft slechts een vertelling, een stem, een lied, een vleugel, een gitaar en een stoel op een verder kaal en simpel verlicht podium. Walschaerts theater doet een groot beroep op de fantasie, moet het niet hebben van de woordgrap of mikt op de schaterlach en is rustig van opbouw. Maar dan kan het ook té rustig zijn, te sober.

Wat vaart in het gepieker en het fantaseren kan geen kwaad hier. Maar misschien is dat wel een typisch Nederlandse wens. In Vlaanderen hadden ze er geen last van, kennelijk. Met de zijwegen die hij tijdens het verhaal inslaat pakt hij de aandacht vaak net op tijd terug. Die zijweggetjes geven een beeld van een man die in de loop van zijn leven de onbevangenheid is kwijtgeraakt. Hij weet dat hij niet meer zomaar in de dakgoot kan lopen, dat hij kan vallen, zonder dat iemand hem dan nog op tijd bij de arm grijpt. En elke olifant kweekt in zijn leven een dikke huid, maar diep van binnen blijft het een weekdier.

Foto: Sien Verstraete