In een walvisvormige tent vertelt het nieuwe gezelschap Mundus Vult Decipi het verhaal van de profeet Jona op eigenzinnige wijze. Plot en personage worden totaal ondergeschikt gemaakt aan anarchistische Spielerei met taal, betekenis en spraakverwarring.

Het verhaal van Jonas (eigenlijk: de profeet Jona) is een van die klassiekers die je denkt te kennen, maar als je het gaat navertellen kom je niet veel verder dan dat de hoofdpersoon door een walvis is opgeslokt en daarna weer uitgespuugd. Maar waarom? En wat gebeurt er daarna? In het boek Jona in het Oude Testament (en dus ook de Tenach) dient het verhaal als een parabel, die in het Nieuwe Testament ook door Jezus wordt aangehaald: Jona krijgt de opdracht van God om naar Nineve te reizen en daar te profeteren tegen het onrecht dat in de stad plaatsvindt, omdat de stad anders zal worden vernietigd. Als hij per boot vlucht (naar later blijkt omdat hij de stad helemaal niet wil behoeden voor Gods wraak) komt hij na een storm in de walvis terecht. Na drie dagen wordt hij weer vrijgelaten en doet hij alsnog wat God hem heeft opgedragen.

Het nieuwe toneelgezelschap Mundus Vult Decipi, opgericht door Jorn Heijdenrijk en Czeslaw de Wijs, gebruikt het verhaal om een eigen universum te creëren dat sterk put uit de stijl van Discordia en ’t Barre Land. Ze trakteren het jeugdige publiek op een voorstelling die steeds balanceert tussen dodelijke saai- en ijdelheid en een bevrijdend, geestig spel met taal en betekenis.

In een door Heijdenrijk ontworpen tent die zelf nog het meeste van een walvis wegheeft, worden we door hem en gastacteur Carole van Ditzhuyzen verwelkomd, terwijl muzikanten Mehmet Polat en Modar Salama al bezig zijn en De Wijs wat rondscharrelt. Van Ditzhuyzen introduceert Jonas/Duifje als een gatenverzamelaar (in sokken, tassen, gaten in alle soorten en maten) die wakker schrikt van een droom waarin ‘een vrouw met zonder baard’ hem de opdracht geeft om naar de stad Weetikveel te reizen om de mensen daar ‘aan te zeggen’ dat ze ‘niet zo stom moeten doen’ omdat ze anders worden ‘verzwolgen, verpletterd, of zonder eten naar bed moeten.’

De tekst van Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes is minder een samenhangend verhaal en meer een dadaïstisch taalbouwwerk waarin ieder woord, iedere zin en iedere betekenis drie keer wordt omgedraaid, alsof alle personages aan een verregaande soort van afasie lijden. Onder de continue spraakverwarring schemert een onderliggend thema van het accepteren van verschil door, en dat verschillende perspectieven een verrijking in plaats van een bedreiging kunnen zijn. Jonas (Heijdenrijk) ligt continu in de clinch met zijn alterego Sonja (Van Ditzhuyzen) maar moet haar uiteindelijk als deel van zichzelf accepteren, wat mooi aansluit bij de moraal van het oorspronkelijke verhaal (wel is het jammer dat die moraal van ‘lief doen voor elkaar’ aan het einde van de voorstelling letterlijk door Van Ditzhuyzen wordt uitgesproken).

Bindervoet en Henkes verliezen zich echter zo in hun liefde voor hun eigen taalvindingrijkheid dat het ten koste gaat van de dynamiek van het stuk. Na de zoveelste linguïstische struikelpartij (die door Heijdenrijk ook nog eens in een vrij eentonig register van verontwaardigde verwarring wordt opgelepeld) begon ik als kijker een beetje een hekel aan de opzichtige virtuositeit te krijgen. Het helpt niet dat de makers het afgekloven jeugdtheatertrucje gebruiken van ‘een kind uit de zaal uitnodigen om bij een scène te helpen’ zonder dat daar iets interessants mee wordt gedaan (je zou bij een voorstelling die zo’n anarchistisch karakter heeft, toch verwachten dat het kind in kwestie iets meer creatieve vrijheid krijgt dan het nazeggen van teksten).

Gelukkig leveren tekst en spel ook vele momenten van schoonheid en verwondering op. Taalvondsten als ‘de walvis / de overalvis / de alles wat het gevalvis’ worden door Van Ditzhuyzen met gevoel voor mysterie tot leven gebracht, en als zij en Heijdenrijk samen in gesprek zijn vullen hun speelstijlen elkaar mooi aan. Het woordloze gestommel en gezoek van De Wijs, die hier en daar aan een touw trekt of een rekwisiet bedient, functioneert zoals zo vaak als een prettig contrapunt ten opzichte van het hem omringende taalgeweld. En hoewel Polat en Salama niet op betekenisvolle wijze in de voorstelling worden geïntegreerd weten ze met hun composities wel lucht in het geheel te brengen.

Uiteindelijk is het totale gebrek aan concessies die de makers aan hun jeugdige publiek doen zowel de kracht als de zwakte van Jonas in de walvis. Het is geweldig dat de dominantie van narratieve logica wordt doorbroken en de makers door middel van de vorm zelf je gedachten openen over betekenis, verschil en verdraagzaamheid. Tegelijkertijd verliest de voorstelling zich te vaak in inhoudsloze Spielerei die eigenlijk alleen voor de makers zelf leuk is, en maakt de focus op vorm ten koste van een dramaturgisch samenhangende inhoud het geheel ook wat vrijblijvend.

Foto: Sofie Knijf