Regisseur Karin Henkel koos voor een donker, bunkerachtig toneelbeeld als uitbeelding van het landhuis waar John Gabriel Borkman zich ophoudt. Het is in alle opzichten een gevangenis: voormalig bankdirecteur Borkman houdt zichzelf, na zijn vijf jaar detentie, gevangen in het huis. Hij woont daar met zijn vrouw Gunhild, die stelselmatig weigert haar man te zien. Zij houden elkaar gevangen: hij boven, zij beneden; ze zijn zowel elkaars gegijzelden als elkaars bewakers. 

Het stuk vangt aan met een dialoog tussen Gunhild en Ella, Gunhilds tweelingzus en Borkmans voormalig verloofde. Na in het verleden om Borkman te hebben gevochten, komen deze twee vrouwen wederom lijnrecht tegenover elkaar te staan omwille van een man. Ditmaal draait het om Erhart, zoon van Borkman en Gunhild. Ella heeft sinds zijn vijftiende voor Erhart gezorgd, toen Borkman gevangen werd gezet omdat hij met andermans geld speculeerde. Nu Ella ernstig ziek is, komt ze hem opeisen. Zowel Ella als Gunhild hebben Erhart nodig: om zichzelf te verlossen uit hun verstikkende bestaan, en om wraak te nemen op de man die beider leven kapot maakte en zich nu puffend en hijgend door hun leven manoeuvreert.

In regie van Henkel is deze herkenbare, naturalistische toneeltekst van Henrik Ibsen gegoten in een koortsachtige, hallucinante nachtmerrie. Borkman, Gunhild en Ella dragen gerimpelde maskers, die de helft van hun gezichten vervormen en ze naar gelang op en af zetten. Ze bewegen zich vaak als kreupelen over de brede traptreden, spugen hun woorden naar elkaar in grillige dialogen. Tussen deze monsterachtige personages is zoon Erhart de naïeve onschuld, die in eerste instantie als een speelbal heen en weer schiet tussen de tweelingzussen, zijn moeder en tante, maar uiteindelijk als enige kiest voor verlossing: ‘Ich will leben!’

De titelrol is voor de zwaarlijvige Josef Ostendorf. Bretels houden zijn vieze, gele broek min of meer op zijn plaats. Hij begeeft zich log over het toneel en bij vlagen huilt hij als een zieke wolf, als aangeschoten wild. Hij is het slachtoffer waar je geen begrip voor toont. Jan-Peter Kampwirth speelt als dromende naïeveling Erhart prachtig zijn tegenpool. Met zijn magere lijf en zijn paniekerige blik is hij de ideale speelbal voor de andere personages. Hij wordt in de rol van verlosser en wreker gemanoeuvreerd, maar vindt uiteindelijk een uitgang in de afgesloten bunker.

Julia Wieninger en Lina Beckmann zijn meedogenloos als de spugende, spittende tweelingzusters. Groots en gretig bespelen ze alle registers van haat en verleiding – beiden in de meest walgelijke, obsessieve variant. Hoogtepunt van de voorstelling is de fenomenale scène waarin de tweelingzussen aan weerszijden van Erhart staan, en hem aan de mouwen van zijn trui naar zich toetrekken; als een ware kruisiging. Met meterslange uitgerekte mouwen, ingesloten tussen de twee vrouwen die zijn leven willen bepalen, in het gigantisch diepe toneelbeeld, wordt Erhart uit elkaar getrokken door obsessieve liefde. Een verstikkend moment in een grauw poëtisch toneelbeeld.

Dit jaar staat in het tweejaarlijkse internationale festival Brandhaarden, waarin de Stadsschouwburg Amsterdam een belangrijk internationaal gezelschap in de hoofdstad uitnodigt, het Duitse stadsgezelschap Deutsches Schauspielhaus Hamburg centraal. Deze regie van Henkel werd vorig jaar geselecteerd voor het Duitse festival Theatertreffen. Henkel maakt van Ibsens voorlaatste toneeltekst een onheilspellende adaptatie over wraak en verlossing. Die naturalistische tekst en Henkels associatieve, beeldende regie gaan spectaculair met elkaar aan de haal, en bieden de acteurs alle ruimte voor grillig en emotioneel spel.

John Gabriel Borkman is een theatrale Danse Macabre in een bunker zonder buitenwereld. Erhart weet uiteindelijk te ontsnappen; hij kiest voor het leven. Borkman ontsnapt ook, bij hem is het de dood die hem verlost. Zijn dood bevrijdt de zussen echter niet van hun voortdurende strijd – die gaat door tot voorbij het einde, verbaal vechtend om het slotapplaus.

Foto: Klaus Lefebvre