De Letse regisseur Alvis Hermanis heeft de naam een hyperrealist te zijn. Tijdens het aan hem gewijde Brandhaardenfestival 2013 in de Amsterdamse Stadsschouwburg was al duidelijk dat zijn zeer precieze realisme ook poëtische, surrealistische en absurdistische trekken kan hebben. Hij stort zich nu sinds een jaar op de opera en heeft zich voor zijn regie van Jenufa van de Tsjechische componist Leoš Janáček bij de Brusselse Munt verdiept in de plek en de tijd van het ontstaan. Dat is de landstreek Moravië, in Oost-Tsjechië, aan het begin van de twintigste eeuw. Hij heeft daar elementen uitgelicht en sterk vergroot tot wat hij noemt: Moravische kabuki.

Alvis Hermanis heeft beloofd dat we verrast zouden zijn over zijn Jenufa en daar heeft hij niets teveel mee gezegd. In de opening van deze opera oogt het Moravische dorp als de etalage van een gigantische Tsjechische souvenirwinkel (de decors zijn van Hermanis zelf). De kleurige en levendige Moravische kostuums zijn door Anna Watkins enorm uitvergroot en aangezet. Achter op het toneel maken een vijftiental meisjes doorlopend hoekige, mechanische dansbewegingen. Voorop het toneel zijn de hoofdrolspelers ook in zeer folkloristische kostuums gekleed en geven met karikaturale, schematische gebaren hun gevoelens weer. Dat alles omlijst door een videoprojectie van Ineta Sipunova met beelden geput uit de Tsjechische Jugendstil.

Toch is het verhaal in al dat visuele geweld heel helder. Jenufa (een aandoenlijke Sally Matthews) is verliefd op de brute losbol Števa (Nicky Spence). Haar stiefmoeder, de kosteres van het dorp (een indrukwekkende Jeanne-Michèle Charbonnet) doet alles om een huwelijk tussen hen te voorkomen om haar dochter tegen de dronkenlap te beschermen. Števa’s broer Laca (Charles Workman) houdt van Jenufa, zij wijst hem af en in zijn onhandigheid of met opzet verwondt hij haar met een mes in haar gezicht, wat een lelijk litteken oplevert. De uitvergroting van de gebaren doet inderdaad denken aan het Japanse kabukitheater. Het levert een hilarisch maar indringend schouwspel op.

In het tweede bedrijf, dat veel intiemer is, past Hermanis plotseling een volkomen ander stijl toe. Hij laat het huis van de kosteres zien als een benauwde en armoedige woning uit de tijd van het communisme of vlak daarna: er staat een aftandse ijskast, een bed, een tafel met een goedkope televisie. Door de beslagen ramen  zien we af en toe schimmen voorbijlopen. Jenufa, nu in armoedige, min of meer hedendaagse kleren van Oost-Europese snit, is in het geheim bevallen van een baby. Števa ziet haar niet meer zitten en de kosteres, Jenufa’s stiefmoeder, weet uiteindelijk in haar wanhoop niet anders te doen dan het kind te verdrinken in de ijskoude rivier. Haar wanhoop en daarna haar wroeging zijn bloed- en ademstollend en dat geldt ook voor Jenufa’s naïviteit en onbegrip. Zij zit als een klein meisje op het bed alsmaar de kleertjes van de dode  baby op te vouwen, de kosteres pakt die bruusk van haar af en propt ze in de vriezer van de ijskast. Hun spel is nu juist heel natuurlijk, meer natuurlijk dan naturalistisch, teder, gelaagd, intiem.

In het derde bedrijf zijn we weer in de folkloristische dorpsgemeenschap. Jenufa zal met Laca trouwen, aangezien Števa haar heeft afgewezen. Dan komt het bericht dat er een baby is gevonden tussen de ijsschotsen van de ontdooiende rivier. Jenufa dreigt de schuld te krijgen, maar de kosteres neemt met grootse gebaren alle schuld op zich en zal waarschijnlijk als moordenares worden geëxecuteerd. Zij wil niets liever en hoopt dat Jezus haar daad zal begrijpen. Laca en Jenufa besluiten alsnog met elkaar te trouwen. Misschien is het onwaarschijnlijk als happy end, maar het gaat ook om een verbinding tussen twee jonge mensen die grote fouten hebben gemaakt en daar allebei op een andere manier een zware prijs voor hebben betaald en die daarom misschien met elkaar verder kunnen.

Het is verbazingwekkend hoe Hermanis dit drama in twee heel verschillende, volstrekt tegengestelde stijlen heeft weten uit te werken. Dat kan natuurlijk alleen maar door het aangrijpende spel en prachtige zingen van de hoofdpersonen, vooral van Sally Matthews als Jenufa en Jeanne-Michèle Charbonnet, maar ook van alle anderen en van het koor. En door de schitterende en veelkleurige muzikale uitvoering door het symfonieorkest van De Munt onder leiding van chef-dirigent Ludovic Morlot.

Alvis Hermanis geeft hier een briljant staaltje van zijn kunnen. Maar het is toch veel meer. De verschillende stijlen staan niet zomaar los van elkaar, maar voeden over en weer de beleving van de toeschouwers. En zorgen voor een ongekend spektakel, tegelijk zeer aangrijpend en ontroerend.

Foto: Forster / De Munt