‘Prima toch, voor een eerste huisje.’ Vader, moeder, zoon en dochter staan wat onwennig, ver van elkaar vandaan, rondom een lullig tafeltje met een grote strik erop. Een cadeau voor de dochter, blijkt. Ze is op zichzelf gaan wonen. Er vallen meer ongemakkelijke woorden – ‘Leuk hoor, écht een huisje’ – maar al snel barst de bom en loopt de dochter schreeuwend door de kamer.

De voorstelling Voor wie is niets onmogelijk opent met de afloop van het verhaal: de dochter verlaat haar ouderlijk huis om op zichzelf te wonen. Daarna krijgen we te zien wat daaraan voorafging, hoe ze nog met zijn vieren in huis woonden, en er langzaam dingen scheef groeiden tussen de gezinsleden. De zorgen om hun chronisch vermoeide zoon slokken alle aandacht van de ouders op. Verwachtingen, goede bedoelingen en ruzies drijven hen steeds verder uit elkaar.

Het publiek zit verdeeld over vier tribunes rondom de speelvloer. Die tribunes, zo blijkt later, behoren elk toe aan een van de personages. Na de openingsscène wordt de voorstelling meteen stilgelegd – iets wat daarna nog regelmatig zal gebeuren. De spelers op de vloer vragen het publiek wat ze hebben gezien. Wat voor gezin is dit?

Dat observaties niet evident zijn maar altijd onderhevig zijn aan meningen en interpretaties, illustreren ze eerst met een schoen van iemand uit het publiek. Aan de hand van vragen moet het publiek steeds gaan zitten of staan: wie vindt dit een nette schoen, een goed verzorgde schoen, een mooie schoen? Dat diezelfde verdeeldheid aan meningen binnen het publiek ook voor dit gezin geldt, wordt gedurende de voorstelling voortdurend benadrukt. Er wordt gevraagd aan welke woorden de toeschouwers denken bij dit gezin – ‘strijd’, ‘afstand’ – of bij bepaalde personages. De antwoorden uit de zaal schrijven ze met stift op de speelvloer. Ze willen weten wie door het publiek vooral als slachtoffer wordt gezien. Een aantal keer wordt gevraagd om in het vak te gaan zitten van het personage waarmee je je op dat moment het meest vereenzelvigt.

Voor wie is niets onmogelijk is de uitkomst van een langlopend onderzoek dat regisseur Hanna van Mourik Broekman voerde over hoe macht zich in onze samenleving manifesteert. Voor deze voorstelling schreef Simon Weeda dialogen die varen op alledaagse situaties en observaties. Een tekst die aan de oppervlakte gaat over de uitslag van een wiskunde-examen, het gezamenlijk gebruik van een maaltijd of een potje rummikub – maar die ondertussen een allesverzengend onvermogen om elkaar te accepteren blootlegt. Hij voert personages op die vanuit de beste bedoelingen tot steeds naardere dingen in staat zijn, die uit onmacht niet meer weten waar ze het zoeken moeten. ‘Dit is een gelijkwaardige, veilige manier van communiceren!’ schreeuwt de vader halverwege een geforceerd ‘groepsgesprek’ met zijn gezin. En daarna, vol vastberaden verbetenheid: ‘Dit werkt. Dit werkt!’

De vier personages worden mooi aards vertolkt door Roland Haufe, Eva Meijering, Annica Muller en Tobias Nierop. Samen vormen ze een prachtig disfunctioneel gezin, en tonen ze dat onvoorwaardelijke liefde misschien universeel is, maar door iedereen op een andere manier wordt uitgelegd. En dat het eenvoudig is jezelf en elkaar te verliezen in verwachtingen.

Het is jammer dat de momenten van publieksinteractie geen wezenlijke toevoeging op de voorstelling zijn. Ze brengen eens te meer aan het licht dat elke toeschouwer in de zaal een andere perceptie heeft, maar daar wordt verder per saldo niet veel mee gedaan. Ook blijft het diffuus of de acteurs tijdens deze momenten in hun rol blijven of daaruit stappen. Deze momenten reflecteerden weliswaar op de voorbije scènes, maar het bleef bij algemeenheden: er werd nergens echt doorgevraagd, er werd niemand het vuur aan de schenen gelegd. Daardoor wierp deze participatie geen nieuw licht op de personages of het verloop. Het bleven losse flodders die ten koste van de spanningsboog van het verhaal gingen.

Maar ondanks dat schetst Voor wie is niets onmogelijk een mooi, herkenbaar beeld van vier zoekende mensen, vol passie en mededogen vertolkt door deze groep jonge mensen.

Foto: Moon Saris