Als ik één woord zou mogen kiezen om de toneelklassieker Wie is er bang voor Virginia Woolf? te beschrijven dan zou dat zijn: kietelen. Want kietelen lijkt een relatief onschuldig spelletje, maar als je het lang genoeg blijft doen, wordt het een marteling. De gekietelde is weerloos, lacht in weerwil van zichzelf en nog lang voorbij het punt dat je wilt dat het ophoudt.

Het stuk van Edward Albee volgt dat patroon. Het is een komedie die steeds meer gaat schrijnen, een ingenieus spel dat langzaam ten koste gaat van de spelers. In Johan Doesburgs enscenering is het vooral het komische aspect dat ijzersterk over het voetlicht komt. Zodra het bezoek van George en Martha arriveert, in de vorm van het jonge stel Nick en Honey (hier heerlijk plat uitgesproken als Hannie), wordt dat ondergedompeld in een van alcohol doordrenkte poel van speldenprikken en spitsvondigheden. Ik betwijfel of ik ooit zoveel en hardop gelachen heb bij een Virginia Woolf-enscenering.

Voor een aanzienlijk deel is dat de verdienste van een weergaloze Warre Borgmans als George. Naast hem staat een eveneens sterke Carine Crutzen als Martha. Het zijn rollen die vrijwel elke acteur op zijn of haar wenslijstje heeft staan en waarmee men zich in een illuster rijtje schaart, met voorop Richard Burton en Elizabeth Taylor, die met dank aan hun turbulente liefdesleven praktisch samenvielen met de iconische rollen. Daartegenover staat dat jonge stel, een mengsel van naïviteit en onnozele branie. Zij fungeren ook als surrogaat voor het publiek, wat hun rollen lastig maakt en waar Dragan Bakema en Yara Alink wisselend mee uit de voeten kunnen.

Dat er een sinistere onderlaag is aan al die plagerijtjes, maakt de vormgeving al vanaf het eerste moment evident. Achter de speelvloer hangt een groot doek, als een afgestroopte huid die in de zon hangt te drogen. Om nog maar te benadrukken dat we getuige zijn van een vilpartij; het villen van een huwelijk, van een ideaal. Een rechthoek is uit het doek gesneden, een deur vormend waar niemand gebruik van maakt. Met slimme belichting transformeert dat doek van een doorschijnende huid waarin je de aderen ziet lopen in een vlammend portaal die ik hoorde omschrijven als ‘een poort naar de hel’.

Maar toch is het juist de transitie waarin deze enscenering voor mij een tikje tekortschiet. De Romeinen gebruikten kietelen als officiële straf. Ze lieten dan een geit aan iemands voetzool likken, waarbij de ruwe tong langzaam de huid openreet. Een goede enscenering van Virginia Woolf gaat door de huid heen, gaat tot waar het ondraaglijk wordt te blijven kijken. En wanneer het dan allemaal is afgelopen, de volgende dag aanbreekt, ben je uitgeput. Gebroken. Een briljante Wie is er bang voor Virginia Woolf? heb ik niet gezien. Wel een erg sterke komedie die net niet pijnlijk genoeg schuurt.

Foto: Ben van Duin