Ondersteboven uit een voorstelling komen. Het gebeurt niet vaak, veel te weinig eigenlijk. Behalve bij Studio Orka. Keer op keer, met bijna elk seizoen een nieuwe productie, weten zij het publiek, jong en oud, bij de strot te grijpen, ze mee te slepen in een verhaal vol emoties en humor, vol schrijn én hoop, vol spelplezier en direct contact. Emotioneel, zeer zeker, ontroerend, tot tranen toe, maar niet klef, niet vals sentimenteel. Nee, het is echt, eerlijk, puur. Ook nu, in hun ‘hotel’ midden in een asielzoekerscentrum waar mensen een tijdelijk thuis hopen te vinden.

Ik kan superlatieven blijven aanrukken, om ook deze nieuwe productie van Studio Orka de hemel in te prijzen. Ik heb ze nu een tweede keer gezien, en ook nu was ik ontroerd, zelfs meer dan bij de eerste keer, omdat ik nu nog intenser beleefde hoe alles klopte: de snedige teksten, het spelplezier en de attributen en het decor, hoe de uitgezette verhaallijnen organisch samenvloeien tot hoogtepunten, al dan niet spetterend en knetterend. Melancholisch, zeer zeker, maar oh zo mooi en diep.

Inuk wordt gespeeld op plekken waar kinderen om een of andere reden elders dan thuis moeten verblijven. Concreet betekent dat centra voor bijzondere jeugdzorg en asielzoekerscentra. Ik maakte het de eerste keer mee in de tot asielcentrum omgebouwde legerkazerne in Sint-Truiden (België) en daarna in het Rode Kruisopvangcentrum in Lanaken (dichtbij Maastricht). We worden hartelijk verwelkomd, en lopen dan door toch wel sombere gangen naar de locatie van het theatergebeuren.

We weten dat het om toneel gaat, en dat het zo typische kenmerk van Studio Orka om de scheiding tussen realiteit en dramatische realiteit zo dun mogelijk te maken, nu wat minder zal gelden. Maar je bent vanaf het binnenkomen in de afgeleefde hotelruimte ondergedompeld in een sfeer van ‘echtheid’, van een ‘echt’ hotel, van ‘echte’ mensen, van ‘echte’ gebeurtenissen, van ‘echte’ gevoelens.

Inuk, dat échte mens betekent in de taal van de Inuit, gaat over die ‘échte’ mensen die zich alleen, of beter, ‘allenig’ voelen, die op zoek zijn naar een ’thuis’, een plek van geborgenheid en liefde. Het zijn hier niet van ver komende vluchtelingen, die gevaarlijke tochten hebben moeten maken, die geleden hebben en nog lijden onder ontbering. Het gaat om diverse ’thuislozen’ van dichtij.

Er is de hoteleigenaar Carl (Randi De Vlieghe). Zijn hotel is dicht. Bezigheid vindt hij in het schilderen van landschapjes. De klusjesman Ivan (Tomas Pevenage) uit het Oostblok tracht de elektrische spaghetttikabels te ontwarren en oefent zijn gebroken Nederlands. Nina (Ilse De Koe), een pubermeisje, dat van de ene plaatsing naar een andere wordt verplicht, zoekt een slaapplek, Johan (Steven Beersmans) is een al vaker door de bliksem getroffen gestrande handelsreiziger in fopartikelen. Alle vier zijn ze aandoenlijk, in hun boosheid, in hun allenig zijn. Ze voelen zich niet begrepen.

Als Nina in haar goudkleurig jasje weer eens te horen krijgt dat er geen plek voor haar is, zet ze op haar iPhone een muziekje op, en kanaliseert ze haar agressie in kopstoten en schoppen. Haar danspasjes, haar verbetenheid om het goed te doen, haar ontlading, dat gaat door merg en been, zorgt voor kippenvel. Ze kalmeert, ze berust, maar de spanning blijft onderhuids voelbaar. Zo zijn alle personages ‘echte’ personen, en zorgen ze voor kippenvelmomenten én intens plezier. Er zijn heel wat leuke woordgrappen, voor jong en oud, er is een heerlijk spel, beweeglijk en spitant, met veel situatiehumor. Heftige momenten zijn er en ingetogen rustpunten om even je ogen te drogen. Van ontroering, van het lachen.

En er is ook een grote rol voor het vijfde personage: het decor en de al dan niet draaiende en vonkende attributen, de hotelruimte waar allerlei objecten uit het plafond en uit de vloer verschijnen, waar schilderijtjes levende tafereeltjes worden, waar een lift een bijna letterlijke deus ex machina is. Meer wil ik niet verklappen. Philippe Van de Velde en Martine Decroos en hun team hebben zich weer heerlijk laten gaan in hun ontwerp, hun uitvoering, in hun theaterspel met dingen. De realiteit krijgt hier magische allures.

Zoals de verhalen van de verschillende personages samenkomen, zoals de personages elkaar vinden, zoals de muziek, met onder andere de tweede wals van Sjostakovitsj, naar crescendo gaat, zo groeit ook het decor uit tot een climax. Met als doel een thuis, een plek waar je je pantoffels kunt aandoen, waar je je jas aan de kapstok kunt hangen, waar je de gordijnen kunt dichtdoen.

We krijgen nadien warme chocolademelk, we genieten na, de wangen blinken weer. De voorstelling was ontroerend, warm en hoopgevend, de rondleiding door het asielzoekerscentrum met 230 bewoners, drukt je weer op de keiharde werkelijkheid. Dit is ‘echt’ triestig, neerslachtig. De oude lokalen die dringend een nieuw verflaagje nodig hebben, de lange gangen, de tot mislukken gedoemde pogingen om het toch wat gezellig te maken. Als al het grandioze werk van de begeleiders en vrijwilligers nu toch eens door het beleid meer zou worden gesteund. Wat Rodaan Al Galidi in zijn boek Hoe ik talent voor het leven kreeg beschrijft, zie je hier ook, in het ‘echt’. Vol verlangens naar een thuisgevoel, zoals in Inuk.

Foto: Phile Deprez