Voor de première van de eerste avondvullende choreografie van Marco Goecke voor het NDT is er geen feestelijkere prelude denkbaar dan een zaal die volloopt terwijl een compleet live symfonie-orkest zich aan het inspelen is.

In verschillende interviews heeft de choreograaf zich al laten ontvallen dat zijn zeventienjaar-lange verhouding met Nederland (sinds zijn eerste choreografie in 2006) de inspiratie tot dit stuk is. In het decor is de zee voortdurend aanwezig. Dreigend of contemplatief, geruststellend of verontrustend staat ze over de hele breedte van het toneel ons te herinneren dat een groot gedeelte van dit land in bouwkundige zin een kunstwerk is. Aan het begin van de voorstelling klinkt een stem die W.F. Hermans citeert als die erop wijst dat de Nederlanders een land bewonen dat eigenlijk aan de vissen toebehoort.

De groepschoreografieën in deze voorstelling, waaraan het hele NDT 1 deelneemt, zouden ook ontleend kunnen zijn aan het onvoorspelbare gedrag van visscholen: soms staan de dansers collectief vrijwel stil om zich vervolgens zonder duidelijke aanleiding rap te verplaatsen en nieuwe configuraties te vormen. Goecke wil duidelijk geen verhaal vertellen, maar is op zoek naar iets dat verdergaat. Hij wil signalen uitzenden om iets onmogelijks toch te communiceren.

De voorstelling begint met een aantal snelle soli achter elkaar: één voor één komen dansers op uit het donker, steken een bewegingsmonoloog af en gaan weer af om vervangen te worden door een ander. Al hun verplaatsingen lijken eerder mechanisch aangedreven dan dat de dansers moedwillig de ene voet voor de andere zetten: Nederland als snelweg of transportband. Goecke heeft misschien wel geobserveerd dat de Nederlander zich hoofdzakelijk gemotoriseerd wenst te verplaatsen. Het geheel is dan ook een sprekend portret van de hectiek die in het totaal verstedelijkte land de boventoon voert, als langspeelplaten die afgedraaid worden op 78 toeren in plaats van 33. Er is zelfs bij tijd en wijle sprake van een Chaplineske humor, met name in de duetten, naast speelse erotiek of obsessief betoog.

Goecke’s bewegingstaal kent thema’s die terugkeren: bovenlichamen die in golfbewegingen elkaar aantikken, strakke armgebaren die van het lichaam wegwijzen, kleine onnavolgbare repetitieve beenbewegingen. Als dialogen-zonder-tekst spatten ze buitengewoon expressief van het toneel. Het lijkt erop dat de dansbewegingen specifiek voorbehouden zijn aan de individuele danser, maar toch zijn er indrukwekkende delen van de duetten die synchroon gedanst worden. Soms lijken de bewegingen op die van ouderwets mechanisch speelgoed met een opwindmechanisme, maar deze dansers zijn verbonden met batterijen die op atoomkracht werken. Het totale engagement van elke danser afzonderlijk is misschien wel de belangrijkste kwaliteit waardoor de avond zo’n onuitwisbare indruk maakt.

De associaties en ervaringen die Goecke met Nederland in deze choreografie verwerkt, zijn soms heel helder te volgen, dan weer lijken ze zich op een persoonlijker vlak af te spelen en te maken te hebben met ontmoetingen en relaties. De reeks monologen waarmee de voorstelling begint werkt als evenzovele portretten van Goecke’s alter ego’s, allen op zoek naar wat Nederland voor hem en voor de wereld betekend heeft en nog steeds betekent. Goecke lijkt in deze choreografie zelf erg aanwezig: hij heeft zich uitgesplitst over de dansers die tezamen zijn Nederlandse samenleving vormen. Zo onderzoekt hij zijn interacties die zich over de jaren uitstrekken en waarbinnen sommige thema’s terugkeren, andere verdwijnen of transformeren in nieuwe thema’s.

Goecke is zich bewust dat de zee ook een ander perspectief biedt. De rijkdom van de lage landen aan zee is al eeuwen mede te danken aan diezelfde zee. In een overrompelend beeld verwijst het gezelschap naar dit aspect van de geschiedenis, uniform gekleed in zwart en grijs, inclusief een kleine molensteenkraag, tegen een achtergrond van samengepakte donkere wolkenluchten.

De muziekkeuze omvat naast delen Bartók (uit Dance Suite en het Concert voor Orkest) en Brahms (uit diens derde symfonie), ook nummers van The Nits (waar de titel van de voorstelling aan ontleend is en mogelijkerwijs het idee van een “ik”-figuur die om zich heen kijkt in het dal van de ‘Dutch Mountains’) en van This Mortal Coil die de zee tot centraal thema hebben. Het orkest stuwt de dansers met hun auditieve zowel als fysieke aanwezigheid. Het is aan te bevelen deze voorstelling in Amare te gaan zien, want op andere plekken wordt het orkest vervangen door opnames van de symfonische werken. Wie al in Den Haag was, kan er gerust nog een keer gaan. Er zijn steeds nieuwe ontdekkingen te doen in deze rijke choreografie.

Foto: Rahi Rezvani