Velen van ons staan er nooit bij stil, maar hun achternaam is een van de vele zaken die de nazaten van tot slaaf gemaakten dagelijks kan herinneren aan hun geschiedenis, net zoals hun haar, hun ogen, hun kleur. Hun geschiedenis en de geschiedenis van alle andere Nederlanders. Een gedeelde geschiedenis die vaak pijnlijk verschillend wordt beleefd door witte en zwarte mensen.

Onwetendheid en gebrek aan wezenlijke belangstelling voor elkaar spelen daar vaak een grote rol in. Het is daarom mooi dat De Toneelmakerij, Theater De Krakeling en Urban Myth deelnemen aan de manifestatie Theater voor Keti Koti en daarbij bezoekers echt met elkaar in gesprek brengen. Ze vroegen jonge makers van kleur om eenakters te schrijven waarin het koloniale- en slavernijverleden van ons land de rode draad vormt. Die verhalen worden op 30 juni en 1 juli verteld tijdens een traditionele Keti Koti maaltijd in Theater De Krakeling.

Als we binnenkomen zien we lange tafels staan, aan de uiteinden hangen kleurige doeken met afbeeldingen van tropische planten. We worden verwelkomd door Jeritza Toney die de avond als een vrolijke en gastvrije kotomisi dansend en zingend aan elkaar praat. Toney werd in 2003 door burgemeester Job Cohen al uitgeroepen tot Held van Amsterdam om dat wat ze vanavond ook zo sterk doet: kinderen op speelse manier met muziek en verhalen betrekken bij maatschappelijke thema’s. Ook vanavond zitten de kinderen in het publiek meteen met open mond naar haar te luisteren. De verhalen van de eenakters rijgen zich heel organisch aaneen.

Vier jonge theatermakers, Gavin-Viano, Melissa Knollenburg, Nina van Tongeren en Sheralynn Adriaansz, schreven de toneelteksten. Het boek De reis van Syntax Bosselman van Arend van Dam zou daarbij de leidraad zijn geweest. Maar het verhaal over de ex-slaafgemaakte Bosselman die tijdens de wereldtentoonstelling van 1883 naar Amsterdam kwam, komt helemaal niet voor in de voorstelling. Het gevoel dat dit boek ademt, dat we in één wereld leven maar dat mensen van kleur die compleet anders beleven dan witte mensen, komt echter wel in ieder verhaal terug.

Zoals in Afanaiisa, Yorka en Yeye, een tekst van Gavin-Viano, waarin Afanaiisa in de klas te kennen geeft dat ze niet meer met haar achternaam O’Brien wil worden aangesproken omdat het de naam was van een Ierse slavenhouder. De juf, komisch gespeeld door Jaike Belfor, is het zat en stuurt haar de les uit: ‘Kom maar terug als je je echte naam hebt gevonden.’

Als Toney het publiek vervolgens vraagt om bij degene die tegenover je zit te informeren  naar de achtergrond van zijn naam, ontspinnen zich meteen levendige gesprekken. Het zijn gesprekken die je eigenlijk nooit met elkaar voert, maar waardoor je het gevoel hebt dat je elkaar meteen snel leert kennen. Gesprekken die we veel vaker zouden moeten voeren en waar de volgende eenakter Moedervlekken naadloos bij aansluit.

Melissa Knollenburg, die met haar werk haar Indische roots wil blootleggen, vertelt hoe een Netflixend en gamend meisje ineens een envelop krijgt waar de geest van een van haar voorouders uit tevoorschijn komt. In veel humor verpakt, legt zij het schrijnende slavernijverleden bloot dat eigenlijk niemand kent en dat ook geen rol speelt in het boek van Arend van Dam, namelijk het slavernijverleden van Indië. Hoewel de slavernij in 1860 in Indië officieel werd afgeschaft, drie jaar voor dat in de Amerikaanse koloniën gebeurde, zouden er zelfs tot in de 19eeeuw tot slaaf gemaakten hebben gewerkt voor de Nederlanders in Indië. Doordat het verhaal is ingeklemd tussen de eenakters over Suriname, Afrika en de Antillen, valt het bijna niet eens op dat het hier om Indië gaat. Je kunt het opmaken uit woorden als tuan, Maleisisch voor meneer, in het stuk komisch verhaspeld tot toekan, waarmee Knollenburg nog eens benadrukt hoe weinig we op de hoogte zijn van wat zich werkelijk in Indië heeft afgespeeld.

De geest, die vertelde hoe ze werd verkocht en met de tuan moest slapen, verdwijnt weer in de envelop en daarna mag het publiek tijdens de traditionele Keti Koti maaltijd geesten uit de eigen familie tot leven roepen door met elkaar verhalen op te dissen. Verder dan ‘mijn moeder was au-pair in Frankrijk en verkocht souvenirs in Lourdes’ komt mijn witte tafelgenoot niet. De worsteling die veel mensen van kleur hebben is haar en mij vreemd.

Nina Van Tongeren, toneelmaker van Frans-Senegalese komaf, laat zien hoe ook in biculturele families wordt geworsteld met het verleden. In Naar Ndakaruu zwemmen vertelt een meisje over ‘wasdag’, de dag waarop haar kroeshaar wordt gewassen. Haar vader weet niet hoe het moet, hij ziet er anders uit. Ze stuit overal op vooroordelen, zoals van de badmeester die zegt ’jullie soort kan dat niet’. Dat laat ze zich geen tweede keer zeggen. Ze is de eerste die haar zwemdiploma’s haalt. Maar ondertussen sluimert de haat tegen ‘racistische schijtmensen’. Tussen alledaagse teksten over zwemlessen en kroeshaar door weeft Van Tongeren zinnen die blijven hangen zoals ‘er zijn dingen in mij opgeslagen die ik niet weet’. Dingen waardoor ze zich anders voelt en dag in dag uit als ‘anders’ wordt behandeld.

Als in de laatste eenakter 1873 van Sheralynn Adriaansz regisseur Paul Knieriem zich voegt bij de acteurs van kleur zien we de kinderen ineens met hun ogen rollen. Laurens, een elfjarige witte jongen, vertelt zijn klasgenoot Jayden (gespeeld door Anton de Bies) over zijn kerstvakantie op Curaçao. Hij is verbaasd: ‘14 uur vliegen, maar gewoon AH-tassen en Unox-mutsen en allemaal Nederlanders, wat doen al die Nederlanders daar?’ De dertienjarige Cheyenne, die net komt aanlopen en veel verhalen heeft gehoord van haar opa, vindt het tijd voor een lesje koloniale geschiedenis. Ze vertelt over de Spanjaarden die Curaçao links lieten liggen omdat het een ‘isla inútil’ zou zijn, een nutteloos eiland waar geen goud en zilver te vinden was. De Nederlanders pikten het toen in. ‘Om het eiland te redden’ roept Laurens, wiens Hollandse ondernemersfamilie trots is op het VOC-verleden. ‘We bouwden er schepen’.’ ‘Alleen jammer dat het slavenschepen waren’, dienen de andere twee van repliek.

En dan volgt het verhaal over de Arowakken, de inheemse bevolking die vermoord werd en over de tot slaaf gemaakten Afrikanen die het zware werk moesten doen. Laurens kan het niet aanhoren ‘gast, de manier waarop je dit vertelt vind ik niet chill, ik ben bang dat ik niet kan slapen’. Ze leggen zo binnen een paar minuten bloot hoe verschillend de geschiedenis wordt beleefd door verschillende mensen. Je ziet de kinderen vertwijfeld kijken. Maar gelukkig is het dan feest. ‘Laten we de verschillen vieren’, zegt Toney, terwijl er ballonnen en prikkers worden uitgedeeld aan de kinderen om met 21 ‘kanonschoten’ de afschaffing van de slavernij te herdenken. En daarna barst op tromgeroffel de polonaise los.

Het regisseursduo Paul Knieriem en Jörgen Tjon A Fong heeft met In kleur een dynamische interactieve theaterbelevenis gecreëerd voor kinderen vanaf 8 jaar en hun ouders, waar iedereen wat van op kan steken maar waarin ook veel te lachen valt. Jammer alleen dat mensen aan de randen van de tafel niet konden zien wat er gebeurde op het speelveld als de acteurs zittend speelden. Maar dat waren maar een paar scènes, dus een kniesoor die daarover zeurt. Dit najaar worden de vier teksten in zijn geheel gepubliceerd. Hopelijk is dit het begin van een mooie nieuwe theatertraditie.

Foto: Anke Sprakel