De staat van overgang tussen twee stabiele posities in, wordt in de antropologie benoemd als ‘liminaal’. De staat tussen slapen of wakker zijn, waarin droom en werkelijkheid zich naast of zelfs door elkaar heen kunnen manifesteren, is zo’n overgangsgebied. Choreograaf en danser Evangelos Biskas werkt dit in deze voorstelling uit in een aantal sequenties die plaatsvinden in een helder verlichte, witte ruimte zonder enige tierelantijnen.

Gekleed in een grijze bandplooibroek en met ontbloot bovenlijf, betreedt Evangelos Biskas vanuit de zaal de ruimte die hij verder als een XL-beddenlaken zal behandelen. Met lichte aarzeling zoekt hij een plek uit waar hij gaat liggen. Hij zoekt een geschikte pose en aldus begint de eerste sequentie, die verwijst naar het fysieke ongemak van een doorwoelde, slapeloze nacht.

Biskas probeert steeds een nieuwe onmogelijke houding, raakt soms verstrikt in zijn eigen ledematen, en op andere momenten lijken zijn ledenmaten uiteen te vallen als een bundel mikado-stokjes. In dit liminale gebied creëert hij tegelijkertijd een stoet figuren die van een Jeroen Bosch-schilderij lijken te zijn losgekomen. Fantastische creaturen met twee koppen of twee staarten aan hun uiteinden, voeten aan hun hoofd, wurgslangen als armen, en ze slagen er ook nog in zich op onbegrijpelijk wijze voort te bewegen.

Aan het eind van deze eerste sequentie komt Biskas overeind, en zet hij een nieuwe sequentie in. Hij danst, maar dan wel als een trekpoppetje waar een kind zich mee vermaakt totdat het te wild aan de touwtjes trekt, het mechaniek verstrikt raakt en Bikas weer uit elkaar gevallen op de grond ligt. Een andere sequentie lijkt op een sessie voguing-met-hindernissen, in weer een andere lijkt Biskas tot uitputting aan toe opgesloten te raken in een alsmaar rondtollend rad zoals dat vaak voor hamsters gebruikt wordt om de stress van hun gevangenschap als huisdier tegen te gaan.

Aanvankelijk zoekt de danser geen contact met het publiek. Zijn fysieke capriolen gaan steeds gepaard met een Buster Keaton-achtige pokerface. Pas als hij aan een derde sequentie begint, treedt hij ook, hoewel afstandelijk, in contact met de zaal en kijkt hij het publiek aan, maar wij blijven voor hem kennelijk neutrale getuigen van zijn ingewikkelde gevecht en hij doet geen enkel appel op de toeschouwer.

De capriolen zijn overwegend vermakelijk van aard en worden met komisch aplomb gepresenteerd. Bij tijd en wijle slaagt hij erin verbluffende staaltjes fysieke (on)mogelijkheden tevoorschijn te toveren, de voorstelling schuurt dan dicht tegen eigentijds circus aan. Het meest opvallende is misschien dat deze hele voorstelling zich zonder enige muzikale ondersteuning staande houdt. Het enige geluid komt van de danser zelf: In Between is een zeldzaam voorbeeld van een dansvoorstelling met uitsluitend diëgetisch geluid.

Foto: Jasmijn Krol