Het is een krachttoer: maken dat je in één voorstelling Nietzsche begrijpt – of zijn denken, tenminste – én begrijpt dat de man onredelijk was, geniaal maar grotesk, begaafd maar verworden, onmenselijk kortom. I-(m)mens is dan ook de gepaste titel van het stuk: niet-menselijk zoals in i-(r)rationeel, en tegelijk immens van ‘groots’. Want Nietzsches denken is ontzaglijk, en Vincent van der Valk vertolkt hem magistraal in deze muziektheatersolo.

Nietzsche lezen is héél zwaar werk. Niet om het lezen zelf: de Duitse filosoof uit de tweede helft van de negentiende eeuw schreef in aforismen (gedwongen, omwille van z’n zwakke gestel en z’n migraineaanvallen). Maar zijn ideeën zijn zo extreem, zo ongenadig radicaal dat je eerst door die grofheid heen moet leren kijken. Zo deelt hij de wereld op in heren en slaven (in Aan gene zijde van goed en kwaad) en word je ruw in de nietigheid van je bestaan geduwd, als een hond met z’n neus in z’n poep. Je gruwt eerst van zijn misogyne uitspraken en z’n mensenhaat, voor je door de tactloosheid heen de vooringenomenheid van je eigen denken gewaarwordt.

Acteur Vincent Van der Valk en regisseur Casper Vandeputte doorwroetten het gedachtengoed van Friedrich Nietzsche en verwerkten het tot een eigen, sterke tekst. Die ligt dicht bij het oorspronkelijke denken, maar is tegelijkertijd slim geactualiseerd.

Bij aanvang onthaalt Van der Valk zijn publiek met lichtheid en dedain. Als een onnozele fratsenmaker stelt hij zichzelf voor – ‘Frits for president!’ -, speelt een funky nummertje op zijn keytar, lacht met ons al te menselijk snakken naar geloof, verlossing en liefde. Iemand uit het publiek laat hij dagboekfragmenten voorlezen, terwijl hij verdwijnt. ‘Waar de eenzaamheid ophoudt, daar begint de markt’, roept hij ons bezwerend na. Maar in een duinpan even verderop mogen we plaatsnemen op ons schuimkussen en begint zijn (en onze) zoektocht naar een eerlijk denken pas echt. ‘Dat het leven mijn experiment mocht zijn en geen plicht!’

Eerst fileert Van der Valk/Nietzsche ons ingebakken idealisme, onze hang naar samenhang en zuiver geweten, het eeuwenlang geloof in God. Ook de (huidige) zucht naar prestatie wordt aangekaart, en – als compensatie voor al die verdwaasd makende arbeid – ons binge-watchen van zes-seizoenen-series. De wereld die hij op de korrel neemt is al te herkenbaar. Dat je er als toeschouwer toch om kan lachen, ondanks de zwartgalligheid, is omdat Frits meer nog dan het publiek zichzelf in vraag stelt. In een schitterend vertolkte discussie met zichzelf zie je in de eerste plaats de innerlijke strijd van een mens die zich vrij wil maken van alle illusies.

Een ervan is de ‘vrije wil’. ‘Dat idee van de vrije wil is een verlangen van de mens om zichzelf los te zingen van het bestaan. Maar ook onvrije wil is mythologie!’ Alles moet eraan geloven. De wetenschappers (‘allemaal mannen!’) beschuldigt hij ervan dat ze ons willen wijsmaken dat absolute waarheid bestaat. Maar ‘waarheid en wijsheid is een vrouw’, weet Frits, ‘en ze is er dol op om zich op alle mogelijke manieren aan ons te tonen!’ (ervaart u ook de misogyne ondertoon?).

Frits vertelt verder over zijn leven met zijn moeder en zuster (die hem nauw in de gaten hielden, omwille van die fysieke zwakheid), over zijn woede, zijn wantrouwen, zijn hekel aan medelijden en zelfopoffering. Hij fulmineert: ‘De strijd om rechtvaardigheid is zo aantrekkelijk omdat het strijd is. Maar wat is de juiste strijd? Die voor de grootste macht over jezelf!’. Ondertussen loopt de acteur rondjes in het zand en raakt uitgeput – waarmee het gevoel nog versterkt wordt van de worsteling die hij levert met zichzelf, of liever: tegen zichzelf. ‘Hebben wij, met de godsdiensten een moord gepleegd met ons verstand?’ Hijgend wroet hij verder, op zoek naar de zuivere wil. Tot de pezige verschijning van Van der Valk in zijn te ruime pak zowat bezwijkt onder de inspanning.

Maar dan staat een dertigkoppig koor uit het publiek op en volgt een zekere loutering: ‘De gedachten dachten mij. Nu ben ik eindelijk schepper van mijn eigen universum!’ Vrouwen, mannen en een ijverige dirigent lijken eerst inbreuk te plegen op het solipistische universum dat Fritz voor zichzelf uitbouwde, maar de Wagneriaanse klankleur verbeeldt anderzijds perfect zijn bevrijde en herboren grootsheid. Ze nemen zijn nieuwe denken over en zingen het meerstemming met hem mee.

Eilaas, ook dat blijkt een illusie. Het koortafereel krijgt even de allure van een Hollywoodiaanse musical, maar dan spat de droom van zelfbeschikking weer uit elkaar. Opnieuw is hij in de val getrapt, nu van zijn even menselijke drang naar grootsheid en intensiteit. ‘Mijn identiteit: ik die mij ervan overtuig dat ik besta!’ (ervaart u ook hoe moeilijk het wordt om uzelf nog langer als een redelijk, zinnig mens te zien?)

‘Wij zijn het die relativiteit, oorzaken en doelen verzonnen hebben. Dat is mythologisch tewerk gaan. Àlles is door ons verzonnen!’ besluit Frits/Vincent ten slotte. Aan het eind blijft alleen nog een mager, fragiel en half waanzinnig wezen over, ontdaan van elke illusie én van de loutering daarvan. ‘Ik zal het missen: doel, zin, hoop, heilige noodzaak, …, dat het uitmaakt dat je doet wat je doet, dat het niet voor niets gebeurt. Arme, arme mensenwezens: red jezelf, niet de wereld!’ Vreemd hoe die complete desillusie dan toch nog kracht kan uitstralen. Of ligt dat (ook) aan Vincent van der Valk?

Foto: Julian Maiwald

Lees hier onze bespreking van de tekst van Immens in DeClaus Theatertekstkritiek.