‘Dit is mijn verhaal’, bijt Édouard Louis (gespeeld door Laurenz Laufenberg) zijn zus toe, halverwege de voorstelling Im Herzen der Gewalt. Ze hebben het over kerstavond 2012, de nacht waarop Louis door een onbekende man wordt beroofd, verkracht en met de dood bedreigd. Louis vindt het vanzelfsprekend dat deze Reda zijn iPad en telefoon steelt wanneer die geconfronteerd wordt met Louis’ luxe – niet juist, verduidelijkt hij, maar logisch. Zijn zus Clara keurt het simpelweg af.

Twee dingen legt deze scène bloot: allereerst het besef (en de daaraan inherente frustratie) dat anderen met Louis’ verhaal aan de haal gaan, dat er meerdere versies van en perspectieven op de gebeurtenissen simultaan naast elkaar zullen bestaan en hun eigen levens gaan leiden. Hoe graag hij het verhaal ook bij zichzelf wil houden, hoe hard hij ook roept dat het zijn verhaal is, dat is het dan allang niet meer.

Daarnaast legt dit moment het onwaarschijnlijke vermogen van Louis bloot om uit te zoomen, gebeurtenissen sociologisch te onderzoeken en te duiden – wat zijn literaire oeuvre zonder uitzondering zo boeiend maakt. Volgens hem kunnen we Reda’s daden niet los zien van zijn geschiedenis: zijn vader, vertelde Reda hem eerder die nacht, vluchtte van Algerije naar Frankrijk, leefde daar in armoede, onderdrukking en angst.

Im Herzen der Gewalt (‘In het hart van het geweld’, naar Louis’ tweede roman Histoire de la violence, 2016) is de eerste Édouard Louis-bewerking van regisseur Thomas Ostermeier. Hij maakte de voorstelling in 2018, twee jaar voordat hij het ook al zo sterke Qui a tué mon père ensceneerde, met Louis zelf in de hoofdrol. Beide voorstellingen zijn onderdeel van festival Brandhaarden in Internationaal Theater Amsterdam, dat dit jaar in het teken staat van Édouard Louis.

Net zoals Louis in zijn roman meerdere stemmen aan het woord laat, wordt in Ostermeiers bewerking de bewuste avond door verschillende personages gereconstrueerd, in dwars door elkaar versneden scènes. Het gaat daardoor niet alleen over de herkomst van geweld, maar ook expliciet over de toe-eigening van gewelddadige verhalen door derden.

Voor Louis zelf is kerstavond 2012 het verhaal van spannende avances met een aanvankelijk verleidelijke, aimabele man, dat (tot hen beider verrassing) uitdraait op een gruwelijk misdrijf. De diefstal was misschien nog gepland, geeft Louis toe, maar van de verkrachting en poging tot doodslag gelooft hij dat niet. Hij vermoedt dat deze Reda tot zijn daden werd aangezet omdat hij door Louis werd geconfronteerd met zijn eigen homoseksuele verlangens en de schuld en schaamte die hij vervolgens voor die verlangens voelde. Haat door zelfhaat.

Voor de politie, die de volgende dag Louis’ verhaal optekent, is het echter een heel ander verhaal: dat van een misdadiger die, logischerwijs, een ‘Noord-Afrikaanse type’ was (de agent ’triomfeerde’ toen hij die Noord-Afrikaanse afkomst vaststelde). Een verhaal dat door dat racistische perspectief naadloos in een waaier aan andere racistische verhalen past, maar daardoor ver afstaat van het verhaal van Louis.

Voor zijn zus Clara, tot wie hij de dagen erop zijn toevlucht zocht, aan wie hij over de nacht vertelde en die het op haar beurt weer aan haar echtgenoot vertelt (Louis luistert achter een deur), is het óók het verhaal van haar broer die zich verwijderde van zijn familie, van háár, die tevreden constateerde hoe ver hij al gekomen was, daar in Parijs. Die ten onrechte constateert hoe zijn familie hem categorisch afwijst om wie hij is, om de schuld van hun onderlinge breuk niet bij zichzelf te hoeven leggen.

Laurenz Laufenberg speelt als enige consequent Louis en doet dat zeer treffend: wie eerder die week op Brandhaarden Louis zelf zag spelen in Qui a tué mon père, herkent de hoog opgetrokken schouders, lange armen, zijn schichtige, maar zachte blik. Alina Stiegler, Christoph Gawenda en Renato Schuch spelen voortdurend dubbelrollen (zijn zus, haar man, agenten, verplegers en soms Louis zelf). Door (live-)opnames van de scène op de achterwand te projecteren, benadrukt Ostermeier dat elk verhaal, elke waarheid, een subjectieve selectie van feiten en aannames is, een gekaderde variant van wat er daadwerkelijk is gebeurd.

Een aantal keer onderbreekt Ostermeier de scène voor een choreografisch intermezzo. Dan vallen alle (van elkaar losgezongen) individuen op de vloer voor even samen: ieder die zijn of haar eigen versie van het verhaal vaststelt, is tenslotte weer onderdeel van een groter verhaal, een collectief functionerende samenleving die meerdere perspectieven op een gebeurtenis formuleert.

Drummer en toetsenist Thomas Witte bepaalt ondertussen op het zijtoneel het ritme: opzwepend in de vroege nacht, traag en uitgerekt in de dagen erop bij Louis’ zus, hard en onontkoombaar als de bewuste nacht omslaat in een misdrijf, vanaf het moment dat Reda (Schuch) zich voor een dief voelt uitgemaakt.

Die omslag (keelsnoerend gespeeld door Schuch) luidt een expliciete enscenering van de bedreiging en verkrachting van Louis in. Mede door het zonder uitzondering ijzersterke spel van het ensemble, is Im Herzen der Gewalt een zeer rijke en gelaagde reconstructie van een gewelddadige nacht en welke uiteenlopende betekenissen dat geweld vervolgens krijgt toegedicht als je het benadert vanuit persoonlijke, sociologische en historische context.

Foto: Arno Declair