‘Wordt pijn met de genen doorgegeven, maar schaamte niet?’ Met Ik zeg toch sorry slaan Raymi Sambo Maakt en Theatergroep Aluin de handen ineen om ze gezamenlijk aan de erfenis van het slavernijverleden te branden.

‘Kun je dat zomaar spelen?’ vraagt Urmie Plein aan collega-acteur Nard Verdonschot. Die laatste heeft zojuist een tirade gehouden als slavenhouder Edward, die zich hevig verzet tegen de afschaffing van de slavernij, en erop hamert dat Zwarte mensen ondergeschikt zijn aan witte mensen, en het dus geoorloofd is om hen als bezit te beschouwen. Verdonschot voelt zich in zijn wiek geschoten door de eenvoudige vraag – natuurlijk, hij is toch acteur, een stuk heeft toch een bad guy nodig? Plein denkt er duidelijk het hare van, zij kan het vergif van de slavernij niet zo makkelijk over zich heen laten spoelen.

De verschillende verhouding tot een gedeeld verleden staat centraal in Ik zeg toch sorry, de vlijmscherpe nieuwe voorstelling van Raymi Sambo Maakt en Theatergroep Aluin. In het briljante script van Erik Snel, Ayden Carlo en Sambo komen de acteurs van beide theatergroepen samen om ‘de viering van de afschaffing van de slavernij’ na te spelen, op 1 juli 1863 op een niet nader gespecificeerde plek in ‘de koloniën’.

Vanaf het begin zijn er onderliggende spanningen voelbaar: de witte acteurs van Aluin (Verdonschot, Dennis Coenen en Gabby Bakker) hebben er ‘zin in’ om ‘gezamenlijk’ aan dit project te beginnen, terwijl die mogelijkheid door Sambo, Plein en Rochelle Deekman op subtiele en minder subtiele wijze wordt bevraagd. Kan er wel van ‘gezamenlijkheid’ worden gesproken in de context van een verleden waarvan de wonden nooit goed zijn verzorgd?

De geweldige cast schakelt in de regie van Victorine Plante slim heen en weer tussen ‘zichzelf’ en de historische personages die op de ‘viering’ het woord voeren. De gelijkgeschakelde tijdperken geven Snel en Carlo de ruimte om interessante parallellen te trekken tussen toen en nu: schrijnend laten ze zien dat de Nederlandse handelsgeest altijd voorrang heeft gekregen op mensenrechten. In een onthullende monoloog legt Coenen als professor Jan Ackersdijk uit dat de afschaffing van de slavernij voor een ‘liberaal’ een duivels dilemma is: moet het belang van persoonlijke vrijheid zwaarder wegen, of de ‘vrijheid’ van de slavenhouders om zelf over je ‘bezit’ te mogen beschikken? De van iedere menselijkheid gespeende logica kan moeiteloos naar het hedendaagse neoliberalisme worden doorgetrokken (wat Coenen later in het stuk nog onderstreept door van Thorbecke een opzichtige Rutte-kloon te maken, die zich meer om het draagvlak onder de slavenhouders bekommert dan om het historische onrecht dat de tot slaaf gemaakten is aangedaan).

Een van de sterkste punten van Ik zeg toch sorry is dat de voorstelling tegelijkertijd functioneert als hilarische buikpijnsatire én als vlijmscherp drama. Het ene moment moet je pijnlijk lachen om het ijdele gekronkel van de witte acteurs, die het zo graag ‘goed willen doen’ maar hun eigen gekwetste ego’s steeds laten voorgaan op de mogelijkheid van een gesprek, het andere moment luister je muisstil naar een verpletterende monoloog van Plein als de vrijgemaakte Henriette van van Dijk, die met kalme woede de verschrikkingen van haar ‘meester en meesteres’ met het publiek deelt. De stilistische contrasten en de botsingen tussen de acteurs maken haarfijn duidelijk dat de enige weg naar ‘gezamenlijkheid’ is om de pijn, de schaamte, de woede, het mensonterende onrecht van de slavernij eerlijk onder ogen te zien.

Naarmate de voorstelling vordert wijkt Sambo steeds meer van het afgesproken script af, waardoor Ik zeg toch sorry op een slimme manier de vraag aansnijdt wie de geschiedenis mag vertellen. In het schitterende einde creëren de makers zelfs expliciet ruimte voor het volledig herschrijven van de feiten. De alternatieve geschiedenis die zo wordt neergezet is melancholiek: zelfs het kleine beetje mededogen dat het slot biedt wordt de nabestaanden van tot slaaf gemaakten tot op de dag van vandaag niet gegund.

Foto Sanne Peper