In If Every Rock Is A Hole onderzoekt de Argentijnse choreograaf en performer Amparo González Sola het begrip tegenstrijdigheden en de werking daarvan. Met slechts haar lichaam als instrument in een verder steriele lege ruimte toont ze een reeks houdingen en bewegingen waarin de tegenstellingen zwart-wit, kleding-lichaam, huid-haar en spanning-overgave centraal staan.

Er is een witte balletvloer met aan weerszijden een rij zwarte stoelen en kussens. Er is geen tribune, er is geen loze ruimte, waardoor je als toeschouwer direct op het speelvlak en in het speellicht zit, en continu met de andere toeschouwers wordt geconfronteerd. Bij aanvang voegt González Sola, gekleed in het zwart, zich stilletjes in deze confrontatie. Ze blijft gedurende de voorstelling continu oogcontact maken met de aanwezigen in de ruimte. Zorgvuldig neemt ze vervolgens een reeks houdingen aan. Een gemene deler van deze houdingen is de spanning in het lichaam, de verkrampte ledematen, gebogen of juist holle rug, en het verdwijnen van haar gezicht.

Af en toe trekt er een huivering, in de vorm van een warme of koude lichtschakel of een grommende geluidstoon, door de ruimte heen. Licht en geluid (in een toneelbeeld van Vinny Jones) vormen hierdoor mooie kleine onderstrepingen op deze fysieke beelden. Ze trekken even de aandacht en verdwijnen dan weer naar de achtergrond.

Sommige houdingen keren terug en ontwikkelen zich. Zo begint één van de houdingen met een hemd dat González Sola over haar gezicht trekt. Een paar frasen later wordt deze beweging doorgetrokken; het hemd reist verder over haar lichaam en belandt uiteindelijk op de grond. Naarmate de voorstelling vordert, worden de ontwikkelingen in lichaam en ruimte langzaam maar zeker zichtbaar. Geleidelijk verliest ze kledingstukken, raakt haar haar door de war, laat ze een handjevol garen of aarde achter op de witte vloer. Lichaam en ruimte wordt steeds minder steriel.

De traagheid waarin deze ontwikkeling plaatsvindt is fijn gekozen. Als een soort tektonische platen schuiven de tegenstellingen langzaam over elkaar heen: naaktheid neemt het over van kleding, viezigheid van netheid. Tegen het einde toe versnelt de voorstelling even, wanneer de witte balletvloer letterlijk losgetrokken en omgedraaid wordt. Zwart en wit zijn beide te zien; de tegenstellingen lossen elkaar niet af, maar bestaan met elkaar in dezelfde ruimte.

De heldere thematiek zorgt ervoor dat dit onderzoek klein en afgebakend blijft. Daarin zit zowel de kracht als de moeilijkheid van If Every Rock Is A Hole. Het minimalisme van de voorstelling, zowel in beweging als in de scenografie, biedt nog niet veel ruimte voor associaties en verdieping buiten wat er letterlijk wordt getoond. De ontwikkeling is helder, maar ook simpel, en het belang ervan dreigt soms te stagneren. Dan voelt het alsof de tijd moet worden opgevuld. Hierdoor eisen de plotselinge, snelle gebeurtenissen (zoals het lostrekken van de balletvloer of de ingrepen met licht en geluid) de aandacht op, iets wat soms de spanning doorbreekt en daardoor juist jammer is.

González Sola is een innemende performer, maar het lukt haar nog niet om de aandacht een uur lang vast te houden. De choreografie is daarvoor, zeker in de eerste helft van de voorstelling, nog te dwalend en zoekend. Ook de gehele boog van de voorstelling had zowel in lichaam als in ruimte extremer mogen zijn: meer visceraal, viezer, opstandiger. De voorbijgekomen tegenstellingen smaken naar meer. Hopelijk graaft González Sola door op deze symboliek. Alhoewel If Every Rock Is A Hole duidelijk met grote nauwkeurigheid in elkaar is gezet, bleef de voorstelling nog net wat klein en braaf voor de huidige vorm.

Foto: Lucila Guichon