Micha Wertheim maakt dit seizoen twee experimentele kleinezaalvoorstellingen. Dit tweede deel – Iemand anders – stelt enigszins teleur: hoewel het opnieuw een knappe en goed doordachte voorstelling is, gaat Wertheims metacommentaar wat vervelen en zorgt ook zijn interactie met het publiek niet voor de ontroering waar Wertheim naar op zoek is.

In het eerste deel van het tweeluik – Ergens anders (2016) – was Wertheim letterlijk afwezig: hij verscheen niet op het toneel en liet in plaats daarvan een klein robotje de voorstelling spelen. Ook het publiek speelde een belangrijke rol en voerde per koptelefoon instructies uit. Wertheim deed iets radicaals, want de aanwezigheid van de cabaretier is in het cabaret, misschien nog wel meer dan in andere genres, essentieel. De voorstelling leidde dan ook tot veel boze reacties: een aantal mensen liep de zaal uit of vroeg zelfs zijn geld terug.

Iemand anders begint in het decor van Ergens anders: we zien een tafel, een stereoinstallatie, een kast en ook het kleine, mensachtige robotje is er weer. Hiermee wordt de spanning bij het publiek versterkt: zou Wertheim dit keer weer niet komen? De voorstelling heet waarschijnlijk niet voor niets Iemand anders: zou Wertheim zijn voorstelling soms door een acteur laten spelen? Maar na een paar minuten komt Wertheim dan toch het toneel opgelopen. Opluchting in de zaal: hij is er dit keer echt.

Iemand anders is nog het best te omschrijven als een lecture performance, waarin Wertheim – gezeten achter een tafeltje, voor op het toneel – zijn vorige voorstelling als uitgangspunt neemt om te reflecteren op de magie van het theater. Daarbij gaat hij ook af en toe in dialoog met het kleine robotje, dat hem ervan beschuldigt te veel ‘met zichzelf’ bezig te zijn. Wertheim begint ermee zijn eigen voorstelling na te vertellen. Hij neemt ons mee in zijn overwegingen bij het maken van deze nieuwe voorstelling: als er zoveel mensen boos waren, had het dan nog wel zin om een nieuwe voorstelling te maken? Moest hij er niet gewoon mee ophouden?

Wertheim werd er na zijn vorige voorstelling van beschuldigd een oplichter te zijn. Maar dat is waar theater over gaat, werpt Wertheim tegen; de magie van het theater is nu precies dat we ons vrijwillig laten oplichten, een ‘willing suspension of disbelief’. Maar Wertheim zou Wertheim niet zijn als hij dit op het eerste gezicht theoretische verhaal niet tegelijkertijd in zou zetten om zijn publiek opnieuw te bedriegen. De voorstelling zou in eerste instantie door ‘iemand anders’ worden gespeeld, aldus Wertheim, maar degene die dat zou doen, wilde niet meewerken. We denken daarbij natuurlijk aan een andere acteur, maar in de tweede helft van de voorstelling keert Wertheim dit idee binnenstebuiten: de acteur die zijn voorstelling zou spelen, blijkt Wertheims ‘alter ego’ te zijn, een fictief personage, en eigenlijk hebben we de hele tijd al naar dit alter ego zitten kijken. In het theater hoef je geen acteur in te huren om ‘iemand anders’ te worden; de magie van het theater is nu juist dat je zelf in iemand anders kunt veranderen.

Hoewel Wertheims voorstelling – zoals altijd – slim in elkaar steekt, is zijn spel met de magie van het theater en het al dan niet jezelf zijn op het toneel iets wat Wertheim wel vaker (en beter) gedaan heeft. In Micha Wertheim voor de grap (2008) voerde Wertheim ook al een alter ego op: de professor Arnold Ratsberger, die niet alleen een intelligente mediatheorie formuleerde, maar tegelijkertijd ook zelf een – fictieve – creatie van de media bleek te zijn. En in Micha Wertheim voor de zoveelste keer (2010) deconstrueerde hij de rol van de cabaretier door halverwege de voorstelling uit die rol te stappen en er commentaar op te leveren.

Ook Wertheims poging om met Iemand anders een antwoord te geven op de politieke woede die deze tijd volgens hem kenmerkt, is niet helemaal geslaagd. Volgens Wertheim zou het theater, juist in deze tijd, geen plek van woede en maatschappijkritiek moeten zijn, maar een plek waar je samen met toeschouwers een andere, theatrale werkelijkheid creëert waarmee de wereld buiten het theater wordt uitgedaagd. Wertheim probeert dat in deze voorstelling te doen door zijn persoonlijk leed – de woedende reacties op zijn vorige voorstelling – te verbinden aan groter, maatschappelijk leed – de woede in de maatschappij, de ‘boze burger’ en er op die manier theatraal vorm aan te geven. Dit voelt echter wat geforceerd en leidt niet tot een interessante reflectie op deze tijd.

Ook Wertheims poging om een intiem en oprecht samenzijn met zijn publiek te creëren, voelt als een te sentimenteel feelgood-moment  dat eerder lijkt op therapie dan theater en de toeschouwer bovendien nauwelijks aan het denken zet. Wertheim laat toeschouwers op camera vertellen wat ze de volgende dag gaan doen en hoezeer ze zich daarop verheugen. Aan het einde van de voorstelling worden alle persoonlijke verhalen afgespeeld die Wertheim de afgelopen maanden heeft opgenomen.

Hoewel Wertheims zoektocht dus niet helemaal geslaagd is, is zijn poging om met dit tweeluik een nieuwe weg in te slaan bewonderenswaardig. Zijn zoektocht is bovendien, ondanks de mindere momenten, spannend genoeg om voor naar het theater te komen – of  Wertheim nu zelf aanwezig is of niet.

Foto: Gijsbert van der Wal.