‘Is there a ‘we’? And what does the ‘we’ know?’ Choreograaf Bill T. Jones zocht naar antwoorden in een digitaal ritueel, waarvoor hij zijn publiek vroeg hun fundamentele waarheden in te sturen. Het uiteindelijke I Know… levert bij vlagen interessante inzichten, maar de gedwongen digitalisering is een duidelijke beperking.

Net als de andere artiesten van het Holland Festival, moest ook associate artist en choreograaf Bill T. Jones (1952) zijn voorstelling naar het internet verplaatsen. Aanvankelijk zou Jones Deep Blue Sea regisseren, een zoektocht naar ‘het ongrijpbare “wij” in deze turbulente tijd’. Het zou zijn eerste solo in vijftien jaar zijn, geïnspireerd door de zwarte scheepsjongen Pip uit Moby Dick, die te water raakt en alleen in de oceaan achterblijft.

Jones herkende zichzelf in Pip, als zwarte choreograaf in een overwegend witte kunstenaarszee. Jones zou de wisselwerking tussen het individu en groepsidentiteit onderzoeken, door uiteindelijk vergezeld te worden op het podium door negentig mensen uit lokale gemeenschappen.

Vervolgens brak de COVID-19-pandemie uit. Het werd onmogelijk om in zulke getalen op een podium te staan. Het gehele Holland Festival werd afgelast, maar er kwam een gratis, online festival voor in de plaats. Deep Blue Sea werd uitgesteld en in haar plaats kwam I Know….

Jones bracht zijn onderzoek terug naar de kern van de kern: bestaat er überhaupt een ‘wij’? En als dat bestaat, wat ‘weten’ wij dan? Jones riep de bezoekers van het Holland Festival op om te antwoorden met een video van zichzelf, waarin zij in een enkele zin vertellen wat zij in het diepst van hun ziel zeker weten. Gedurende het festival werden deze waarheden online gepubliceerd en tot verschillende beeldcollages gemaakt door Ruben Van Leer.

Van Leer bewerkt de ingezonden video’s tot een collage met een minimalistische esthetiek, die het meest doet denken aan de vormgeving van het vroege internet en de beta-stadia van computeranimatie. Zo zet hij bijvoorbeeld Jones naast een ‘frame’ van Jones, bestaande enkel uit vijftien lijnen, en laat hen synchroon dansen. Of wanneer hij van de ingezonden video’s woorden vormt als ‘SPACES’ en ‘I WE’, terwijl de spreker vervormd te horen is.

Het is een esthetische keuze die op zichzelf goed werkt, maar een vreemd contrast vormt met meer contemporaine, minimalistische vormgeving van de website zelf. De website is bovendien niet al te eenvoudig om te navigeren: de pagina springt regelmatig meerdere rijen omhoog wanneer je de losse video’s probeert te bekijken, wat het lastig maakt om te zien bij welke van de tientallen, zwartwitte thumbnails je gebleven was. Ook staan de beeldcollage’s in omgekeerd chronologische volgorde en is de playlist met alle montages na afloop van het festival weer verwijderd.

De maatschappelijk-politieke ontwikkelingen, specifiek de BlackLivesMatter- en antiracismeprotesten die momenteel vrijwel overal in Noord-Amerika en Europa plaatsvinden, zijn bijna niet los te zien van de inhoud van de statements. De personen van kleur spreken grotendeels waarheden uit die henzelf in relatie stellen tot de samenleving waarin zij leven, terwijl veel witte deelnemers aan dit project spreken over waarheden die enkel henzelf als individu aangaan. Dit wringt met name op de landingspagina van I Know…, waar alle ingezonden video’s naast elkaar staan. Wanneer je deze ongemonteerd bekijkt, zie je bijvoorbeeld een vrolijke, witte kunstenaar zeggen dat we allemaal water zijn en dat water ons dwingt over een efficiënte toekomst na te denken, gevolgd door een jonge, zwarte vrouw die zegt dat zij haar waarde kent, ongeacht wat de media en de maatschappij zeggen, dat ‘she knows her black is beautiful.’ Een collectieve ‘wij’ lijkt op zulke momenten niet heel dichtbij.

In de beeldcollage’s filtert Van Leer de platitudes er gelukkig grotendeels uit. In de finale wordt bovendien het belang van Jones’ onderzoek krachtig onderschreven. De waarheden verhouden zich, op een tweetal na, vrijwel exclusief tot institutioneel racisme, zijn gevolgen en de gespannen tijden waar we momenteel in leven. We horen zowel mensen van kleur als witte mensen zeggen dat er nog altijd genocides plaatsvinden op inheemse bevolkingen. Dat het zwijgen van witte burgers over racisme momenteel niet langer een onschuldige daad is. Dat een succesvolle, zwarte vrouw de uitgekomen droom van haar voorouders is. Dat we ouder worden, maar niet weten of we wijzer worden.

Het is een krachtig statement, maar door de keuze om het ondertussen te contrasteren met een schrijnend voorbeeld van wit privilege, lijkt de eindconclusie lichtelijk pessimistisch. Een ‘wij’ is wellicht dichterbij dan we denken, maar er is genoeg werk aan de winkel.