Humans heet de voorstelling van het Australische circusgezelschap CIRCA. Oftewel: menselijke wezens. Geen dieren, geen aliens. Nee, mensen. Net zoals wij dus, de toeschouwers. Zou je zeggen. Maar na afloop van de overrompelende show die artistiek leider Yaron Lifschitz gemaakt heeft met zijn groep van tien dansers ben je daar niet meer zo zeker van.

Dansers ja, want hedendaags circus is ondertussen zover losgezongen van het oorspronkelijke, vooral op entertainment gerichte circus, dat het geen zin heeft ze nog acrobaten te noemen. Hoe acrobatisch de toeren die ze uithalen bij tijd en wijle ook mogen wezen.

In Humans lijkt Lifschitz de beperkte mogelijkheden van het menselijk lichaam ten opzichte van andere levende wezens (lees: dieren) te willen onderzoeken. Of liever: hoe te ontkomen aan die beperkingen. Hoe kunnen mensen, met hun gebrekkige lijven, meer uitdrukken dan waar ze fysiek toe in staat worden geacht?

De openingsscène, die zich afspeelt terwijl het publiek zijn plaatsen nog zoekt, is wat dat betreft veelbetekenend. Op een volledig kaal podium (het moderne circus betreedt ook wat dat betreft steeds vaker het speelterrein van de moderne dans) ontdoen enkele dansers zich van hun dagelijkse kloffie. Dat verwijst immers te veel naar de dagelijkse werkelijkheid. De kleren worden keurig gestapeld en afgevoerd. Op één grote hoop na. De traditionele folksong ‘I Wish I Was a Mole in the Ground’ klinkt. Onder de berg kleren komt een danseres tevoorschijn.

Vanaf dat moment wordt ons geen adempauze meer gegund. In een reeks scènes van zowel solo’s, duetten als groepschoreografieën, worden alle mogelijke menselijke emoties uitgedrukt door middel van indrukwekkende staaltjes lichaamsbeheersing. Om elke keer weer tegen de grenzen daarvan op te botsen. Een beweging kan katachtig zijn, een mens kan nooit een kat worden. Die souplesse ligt ten enenmale buiten ons bereik. Van dat besef is de voorstelling doordrenkt.

En zo zien we een danseres die tergend langzaam met haar handen haar rechterbeen omhoog trekt, net zo lang totdat het honderdtachtig graden gedraaid is, waardoor ze in een soort verticale spagaat staat. Een ongelooflijk staaltje flexibiliteit. Totdat het besef lijkt door te breken dat dit een volstrekt onnatuurlijke pose is. Dan wordt dat lichaam ineens een willoze lappenpop die neerstort en tot niets meer in staat lijkt. Van de totale controle over haar lichaam verandert ze in een hulpbehoevend wezen, dat zonder de hulp van een ander tot niets meer in staat zou zijn.

Die ondersteuning van de ander is de essentie van Humans. Hoe virtuoos de acht mannen en vier vrouwen individueel ook zijn, elke keer hebben ze elkaar nodig. Daarbij is vertrouwen het sleutelbegrip. De kale vloer is onverbiddelijk, er is geen vangnet. En door dat grenzeloze vertrouwen is het dus mogelijk om, letterlijk, over hoofden te lopen. Of dat één man, in volstrekte balans, een groep van vijf anderen torst.

Het zijn juist dit soort scènes die de voorstelling tot zo’n buitengewone ode aan het menselijk kunnen maken. Natuurlijk is er ook het nodige gooi- en smijtwerk en wordt er veel gekoprold en geradslagd. Maar dat gebeurt nooit om platweg indruk te maken. Hier stuwen ze de voorstelling voort, zijn het de trait-d’unions tussen de scènes die allemaal hun eigen klankkleur hebben en het hele scala aan menselijke emoties verbeelden, van intens verdriet tot grootse vreugde. En, om dat alles weer enigszins te relativeren, is er een reuzegrappige scène waarin de spelers hun ellebogen proberen te likken. Waartoe deze intens soepele lijven ook in staat zijn, dat lukt ze nou nét niet.

Foto: Pedro Greig