Drie voorstellingen van de Vlaamse choreograaf Michiel Vandevelde zijn dezer maanden in Amsterdam te zien. Eind oktober stond Paradise Now (1968-2018) twee dagen in De Brakke Grond, afgelopen week was Human Landscapes – Book 1 eenmalig te zien tijdens 100 dagen Veem en half december is Vandevelde dan weer terug in de Brakke Grond met Andrade, waarin hij diens beroemde kannibalistische manifesto loslaat op de huidige overkill aan beeldcultuur, een van Vandeveldes favoriete onderwerpen.

Met een stevige ruis, klinkend als de overstuurde opname van een flinke waterval – onophoudelijk en oorverdovend stortend – opent Vandevelde zijn meest recente voorstelling Human Landscapes Book 1. Het publiek zit en hangt op de ongemakkelijke, want synthetisch gevulde, wegglijdende kussentjes van het Veem. Omdat geen toeschouwer zomaar in het midden van de toneelvloer plaatsneemt, cirkelt men rondom. Vier lampen, opgesteld in de hoeken van het met zwarte gordijnen omzoomde toneel, slaan slagschaduwen en laten de toeschouwers zo vaak maar een halve blik op de performers, die temidden van hen optreden.

Bryana Fritz, Stine Sampers, Anna Franziska Jäger, Mitch Van Landeghem en Lois Brochez bewegen vertraagd. Het lijkt alsof ze minieme momenten van video-opnames in slowmotion hernemen. Het zijn bewegingen die weinig zeggen over de situatie waarin zij, of wij, verkeren. ‘Tussen-bewegingen’, enigszins alledaags maar ook licht dansant, uit hun context gehaald en verzelfstandigd. Het fascineert, die nadruk op iets dat nergens heen leidt, dans-esthetisch of theatraal. De performers houden met hun concentratie en redelijk gespannen lichamen niet alleen de blik vast, maar genereren ook een spookachtig gevoel voor andere, veronderstelde ruimte, waartoe de bewegingen behoren, maar waar wij als toeschouwer geen vat op hebben.

Niet lang nadat de ruis vervangen wordt door cafégeroezemoes, is daar ook plots de stem van een van de dansers, vooraf opgenomen en klinkend via de boxen. Het zeggen van citaten uit Mensen landschappen van de in Thessaloniki geboren en in Moskou gestorven Turkse schrijver Nâzım Hikmet (1902-1963) is vergelijkbaar met het doen van de uit hun context gerukte bewegingen. Het zijn losse fragmenten uit het eerste deel van Hikmets beroemde epos, dat zich sowieso kenmerkt door het verweven van talloze levens, zoals de titel verraadt. Gedachten, gevoelens, observaties en dialogen vanuit talloze perspectieven leveren een patchwork van kleine situaties in het voorbijgaan van decennia.

Als compositie dwingt Human Landscapes – Book 1 een bepaalde overgave of onvoorwaardelijkheid af. Terwijl de dansers aan verschillende formaties in de ruimte bouwen en ook live citaten spreken, gaan de lampen met regelmaat aan en uit, zodat de toeschouwers soms een korte tijd in het donker doorbrengen en dan weer door tegenlicht worden verblind. De teksten zijn door hun fragmentarische karakter, maar ook door de soms wat moeilijk navolgbare Engelse uitspraak, niet altijd even goed plaatsbaar. Zowel de bewegingen van de tekst als van de dansers ontberen een overkoepelende structuur, waarmee je je als toeschouwer makkelijk kunt oriënteren.

Maar er is ook een onderscheid. De situaties op de trappen voor het station in Istanbul (of Konstantinopel, zoals de stad aan het begin van het verhaal nog heet) en later op een rijdende trein spreken met al hun sociale, historische en culturele details veel meer tot de verbeelding dan de losse bewegingen van de dansers, die geïsoleerd lijken van enigerlij context, zoals ze ons voorgehouden worden in het zwarte graf van het theater, als resten of sporen van iets dat wij niet kunnen waarnemen. En als we het ons zouden willen verbeelden, dan speelt de incongruentie van de bewegingen met de teksten ons parten. De twee passen niet in elkaar. De teksten overschrijven in hun voortdurende terugkeer naar een specifiek elders de suggestieve leegte, die de minimale bewegingen voortbrengen. De dans in Human Landscapes – Book 1 lijkt daarom lange tijd vooral functioneel: vertraagde, herhaalde brokjes lichamelijkheid als een manier om het verwachtende of grijpende kijken te onderbreken en een meer luisterend, open of invoelend kijken te bevorderen.

Met de opening van een paar deuren breidt Vandevelde aan het einde van de voorstelling het toneel uit naar ruimtes net daarbuiten. Vanuit het duister van de zaal krijgen we zicht op plekken waar het volle theaterlicht heerst, zonder gedoe dat onze perceptie ontregelt. In het uitzicht op de doorkijkjes ontstaat een landschappelijkheid, waarin de dansers kunnen optreden in plaats van dat zij zelf, met de inzet van hun bewegingen, ruimte moeten creëren. Nog steeds komen de verhalen over verloren levens in loopgraven en andere delen van de 20ste eeuwse mestvaalt der geschiedenis voorbij, maar nu zijn er ineens kleine momenten waarop de teksten aan de verschijning van de dansers blijven kleven en de aanzet van iets van een mimetische of theatrale transformatie schoorvoetend lijkt te worden toegelaten.

Maar over het algemeen laten de taal verbeelde, exotische taferelen uit onze voorgeschiedenis zich niet verbinden met de bewegingen van de dansers, die zich weliswaar tussen, maar zelden voor of met de toeschouwers bewegen. De dansers vormen een moeilijk toegankelijk landschap, waarbij hun vreemdheid aan het vertelde beslist is en nadrukkelijk wordt gehandhaafd.

Hikmet schreef zijn Mensen landschappen terwijl hij een jarenlange gevangenisstraf uitzat, iets waaraan de positie van de toeschouwer in de theaterruimte bij Vandevelde concreet herinnert, zoals het gebruik van destabiliserend licht, of de afstand die de voorstelling creëert ten opzichte van een tastbare, levendige wereld. Hoewel het halfduister en de verblinding, samen met het regelmatige voorbijkomen van de dansers, ook voor een aangenaam kinesthetisch bad zorgen, blijft de leemte of gap die de gestes veroorzaken met de volheid en levendigheid van de dialogen en vertellingen van de vele personages van Hikmet prikken. Beweging en tekst geven twee soorten indrukken die ieder een ander regime van toeschouwen oproepen. Het is alsof Vandevelde twee ongelijksoortige vormen van impressionisme op elkaar stapelt, en misschien verwijst hij wel naar het filosofische idee van samendenken, waarover hij het in een eerdere voorstelling had.

In plaats van larmoyant om te zien naar de veerkrachtigeheid die spreekt uit de vele door Hikmet opgetekende lotgevallen, de zin voor overleven te dramatiseren en te celebreren, benadrukt de enscenering vooral de onaanraakbaarheid van het concreet menselijke, ten opzichte van de sterke verhalen. Alsof Vandevelde en dramaturg Kristof van Baarle, beducht voor een exotisch relaas, ons willen blijven herinneren aan wat het aangaan van een relatie met een uitgebreidheid aan overlevers betekent. Dat voorbij de verrukkelijke, literaire opsomming een concreetheid is van de lichamen, die zich nog niet hebben gevoegd en ook niet zomaar laten voegen in een oud verhaal, hoezeer dat ook nog steeds van toepassing is. Dat er zich steeds een nieuw landschap vormt van mensen en stemmen, van schrijvers en toeschouwers, hun oorlogen en (politieke) gevangenschappen.

Foto: Liz Eve